De Hervormde Gemeente van Ter Neuzen en hare leeraren
De Hervormde Gemeente van Ter Neuzen, en hare leeraren door J. van der Baan, bijgewerkt door A. Timmerman.
- 1. Pieter van Orliens
- 2. Wijst Meersen
- 3. Geraert Maresch
- 4. Petrus Hondius
- 5. Johannes van den Brande
- 6. Franciscus Josius
- 7. Pieter Laccher Pieterszoon
- 8. Henricus Zuérius Boxhorn
- 9. Johannes Happart
- 10. Levinus de Wasier
- 11. Enoch Biscop
- 12. Jacobus Amijs
- 13. Bernard Joan Bongardt
- 14. Aegidius Gillissen
- 15. Johannes Luiningh
- 16. Henricus Verschoor
- 17. Abraham Harinck
- 18. Georgius Tresling
- 19. Johannes Maas
- 20. Pieter Six Dijkstra
- 21. Johan Pieter Hofman
- 22. Hermanus Rietveld Creyghton
- 23. Pieter van den Hoofakker Houtzagers
- 24. Hendrik Johannes Krol Lz.
- 25. Adrianus van Veen
- 26. Arnoldus Timmerman
- Bijlage 1
- Bijlage 2
- Bijlage 3
Ter Neuzen, 2 uren benoorden Axel gelegen, en onmiddellijk aan de Hont of Westerschelde palende, heeft, volgens de Vlaamsche geschiedschrijvers Sunderus en Gramaye, zijn ontstaan te danken aan eene gracht of vaart, reeds in de negende eeuw aangelegd, om de stad Axel rechtstreeks met de Schelde in gemeenschap te brengen. Deze vaart, van welker bestaan, zoowel in de nabijheid van Axel als ook vooral binnen Ter Neuzen, nog eenige sporen voorhanden zijn, en die, wegens haren krommen loop, «ter Neuse» geheeten werd, was aan haren mond bij den oever der Schelde van sluizen voorzien, terwijl door het aanbouwen van huizen aldaar zoo van lieverlede een dorp of vlek verrees, dat, zich al meer en meer uitbreidende, blijkens het wapen, eindelijk als de sleutel van Axeler-ambacht werd aangemerkt. Volgens de schrijvers van den «Tegenwoordigen Staat der Vereenigde Nederlanden, D. II, blz. 530—531», zou het zelfs eenmaal eene fraaie stad geweest zijn, welke echter, zoo door de binnenlandsche onlusten als dorr de opvolgende krijgsberoeringen in Vlaanderen, gedurende de 13e, 14e en 15e eeuw, en waarbij dit oord ook menig werf ontzettende verwoestingen moest ondergaan, niet alleen haren luister verloor, maar zich bijna als vernietigd zag. Tijdens de 16e eeuw althans komt deze plaats niet anders meer voor dan onder de nederige benaming van «den dorpe van Ter Neusen»; tot welke vermindering van aanzien intusschen ook de overstroomingen van 1440, 1483, 1530, 1543, 1551 en inzonderheid de verwoestende stormvloed van 1 en 2 November 1570, niet weinig zullen hebben bijgedragen.
Behoorden de parochiën in Axeler-ambacht, waar de godsdienst destijds nog algemeen naar de wijze der Roomsche kerk werd uit geoefend, onder het Bisdom van Utrecht, dit duurde slechts tot het jaar 1559, toen Filips II, Koning van Spanje en Graaf der Nederlanden, onder andere willekeurige en 's lands oude vrijheden verkrachtende veranderingen, ook nieuwe Bisdommen in Nederland oprichtte. En sedert dien tijd werd dan nu Axel, nevens de onderhoorige parochiën: Beoostenblije, Zuiddorpe, Zaamslag, Othene en Triniteit, Willemskerke, Vreemdijke en Aandijk, aan den nieuwen Bisschop van Gent onderworpen.
Opmerking verdient het intusschen, dat onder de opgenoemde parochiën, welke in 1559 onder het Bisdom van Gent gerangschikt werden, volstrekt geen sprake is van Ter Neuzen, waaruit hoogstvermoedelijk is af te leiden, dat deze plaats toen ter tijde geene kerk had, althans geene parochie uitmaakte, ja, wellicht der vernietiging grootendeels ter prooi was.
Het licht der gezegende kerkhervorming, door den moedigen Luther op den 31 October 1517 in Duitschland ontstoken, verspreidde zich intusschen weldra heinde en ver, en drong zoo ook al spoedig in de Zuidelijke gewesten van Nederland, vooral in Vlaanderen, door, zoodat reeds in 1565 en 1566 voor de aanhangers der Hervormde leer aldaar, openlijke predicatiën gehouden werden.
Gansch niet zonder gevaar voor leven en goederen, werden evenwel de gevoelens van de belijders der gezuiverde kerkleer meer en meer aangekweekt, totdat deze door het sluiten der «Pacificatie van Gent», op den 8 November 1576, ruimer gelegenheid verkregen tot het ongestoord uitoefenen van hunnen godsdienst. Door den «godsdienstvrede», den 12 Juli 1578 te Antwerpen vervolgens gesloten, werd dan nu ook de hier en daar geschorste predikdienst, bepaaldelijk almede in Axeler- en Hulsterambacht, openlijk hervat, en de Gereformeerde gemeenten, welke nu van lieverlede in deze landstreek tot stand kwamen, werden aanvankelijk gerangschikt onder de Classis van Vlaanderen, waaromtrent de noodige bepalingen en veranderingen gemaakt werden in de Synode van Antwerpen, gehouden den 16 September 1578, en in die te Brugge, den 4 November 1579.
Gelijk men in dien tijd verscheidene Hervormde gemeenten alhier met name vermeld vindt in de nog bewaard gebleven acten der Vlaamsche Classen, zoo blijkt daaruit tevens, dat, zoo al niet in 1578, dan toch zeker in 1579, de bewoners van Ter Neuzen mede openlijk toonden de Hervormde leer te zijn toegedaan, en alzoo eene gemeente uitmaakten, welke tot haren eersten Evangelie-dienaar had:
1. Pieter van Orliens.
Bij gemis van de vereischte bescheiden, kunnen wij intusschen van zijnen dienst alhier weinig of niets mededeelen. Hoogst waarschijnlijk was hij uit Vlaanderen, hetwelk ons een aantal beroemde Predikanten geleverd heeft, onder welke zeer velen der kerk tot roem en sieraad verstrekt hebben, herwaarts overgekomen, hetgeen men schijnt te mogen opmaken uit de betrekking, waarin hij tot de Vlaamsche gemeente Deinze stond. Eerst in 1580 vernemen wij van hem, dat de Classis van Zuid-Beveland den 20 Juni van dat jaar aan Andries Caenen, Predikant te Hoedekenskerke, den last gaf om op den eerstvolgenden Zondag, den 22 dito, naar Ter Neuzen over te varen, ten einde PIETER VAN ORLIENS te hooren prediken, en vervolgens met dezen in onderhandeling te treden, over een beroep naar Wemeldinge. Hoezeer hij, voor zooveel zijn persoon betrof, aan de gemeente te Deinze zijn woord gegeven had, bijaldien hj aldaar mochte beroepen worden, besloot echter de Classis van Zuid-Beveland den 15 Augustus 1580, dat, nu hij de beroeping naar Wemeldinge aangenomen had, hij ook aan deze gemeente zou verbonden blijven. Dien ten gevolge aanvaardde hij in September 1580 aldaar zijn dienst, en bleef te Wemeldinge volijverig werkzaam tot aan zijn overlijden op den 9 December 1605. Men vindt van hem nog opgeteekend, dat hij een voor den Hervormden eeredienst alhier ingericht bedehuis op den 15 September 1579 zou hebben ingewijd; doch het blijkt niet, dat de gemeente van Ter Neuzen, na zijn vertrek in 1580, aldra van een anderen Leeraar voorzien geweest zij, zoodat zij vermoedelijk den bijstand zal genoten hebben van Lieven Coene, die van 1580 tot 1583 Predikant geweest is bij de naburige gemeente van het destijds nog bestaande dorp Vreemdijke.
Beleefde men toen den tijd, dat de Kerkhervorming in de Zuidelijke Nederlanden welig tierde, en geheel Vlaamsch-België haar was toegedaan, — zulks was, helaas! van korten duur. Onder den Spaanschen Landvoogd Alexander Farnese, Prins van Panna, die met zijne machtige krijgsbenden, de eene plaats na de andere aldaar weder onder het dwangjuk van Spanje terugbracht, zoodat duizenden bij duizenden de vlucht moesten nemen, werd dan ook de Reformatie er zoo goed als vernietigd, en besteeg de Roomsche godsdienst aldaar weêr den troon.
Ook in de landstreek van Hulst en Axel had zulks gevolgelijk plaats, en wel door de verraderlijke handelwijze van Servaas van Steelandt, hoog-baljuw van het Land van Waes, die, veinzende de zaak der Hervorming te zijn toegedaan, de gemelde landstreek op den 30 October 1583 onder de macht van Spanje deed terugkeeren. Hierdoor gingen de pas ontstane Hervormde gemeenten in dit oord weder geheel te niet. Die van Ter Neuzen echter had alléén het voorrecht, dat zij in stand bleef.
De Prins van Panna toch, die zich nu in het bezit van deze landstreek gesteld zag, en aldus meende vasten voet aan de Schelde gekregen te hebben, zag zich daarin deerlijk teleurgesteld; want zonder dat hij zulks had kunnen beletten, was nagenoeg te gelijker tijd Graaf Filips van Hohenlohe, (later schoonzoon van Prins Willem I), met 19 vaandelen meestal Duitsche krijgslieden, in dienst van de jeugdige republiek der Vereenigde Nederlanden, in Ter Neuzen aangeland, waar hij zich nestelde om voor de vrijheid der Schelde te waken. Ten einde nu dit bezette punt in zijne macht te kunnen houden, deed hij Ter Neuzen, onder zijn bevel, van vestingwerken voorzien, waardoor deze toen nog onbeduidende plaats een meer belangrijk aanzien verkreeg. Daarenboven gelukte het hem, — hoe ook de Spanjaarden zulks poogden te verhinderen, — even buiten Ter Neuzen eene geduchte schans op te richten, om daaruit den vijand alle mogelijke afbreuk te doen. Deze schans, — ongetwijfeld naar Graaf Filips en zijne meest Duitsche soldaten, de «Moffeschans» geheten, — moet vrij aan zienlijk geweest zijn, wijl een predikant, die met de bezetting mede gekomen was, zich daarin ophield om uitsluitend voor dit krijgs volk godsdienstoefening te houden.
De Hervormde gemeente van Ter Neuzen, sinds 1580 herderloos en nu tevens als van Vlaanderen afgesneden zijnde, voegde zich in 1584, ofschoon voorloopig, onder de Classis van Walcheren, door welker zorg bepaald werd, dat de dienstdoende Predikant van de Staatsolie bezetting in de Moffeschans, genaamd:
2. Wijst Meersen,
haar voortaan tot eenen wettigen Herder en Leeraar zou zijn, krachtens welk besluit, deze, als Predikant van Ter Neuzen, in 1584, mede zijne handteekening plaatste onder de Nederlandsche Geloofsbelijdenis van 37 artikelen, gelijk uit het 1ste nog aanwezig zijnde acteboek der Classis van Walcheren blijkt. Hij overleed als zoodanig in het jaar 1590, en werd hier weldra opgevolgd door:
3. Geraert Maresch.
Van hem is bekend, dat hij als «dienaar des Woordts» vanwege de gemeente te Dover, tegenwoordig was op de bijeenkomst der Nederlandsche gemeenten in Engeland, gehouden den 27 April 1584 te Londen, en dat hij de acten dier bijeenkomst onderschreef. Den 26 Maart 1587 tot Predikant bij de gecombineerde gemeente van Vreemdijke en Biervliet beroepen zijnde, is hij deze beide gemeenten blijven bedienen, toen hij op het einde van 1590, als opvolger van Wijst Meersen, bij die van Ter Neuzen in dienst trad, totdat hij Johannes Bollius, den 8 September 1591 tot Predikant bij de gemelde gecombineerde gemeenten beroepen, op den 19 Januari 1592 in deszelfs bediening aldaar mocht bevestigen.
Naardien Prins Willem van Oranje, bij privilegie van den 23 April 1584, aan Ter Neuzen eene afzonderlijke van Axel afgescheidene rechtbank vergund, deze plaats alzoo tot eene stad verheven, en haar het houden van eene weekmarkt op Woensdag, nevens andere voorrechten, vergund had, — zoo zal Ter Neuzen daardoor dan ook ongetwijfeld zoo zeer in bevolking zijn toegenomen, dat het bedehuis in 1579 aldus voor den Hervormden eeredienst bestemd, allengs te bekrompen zal zijn geworden, weshalve men, tijdens den dienst van ds. Maresch, tot eenen kerkbouw van meerdere ruimte heeft moeten besluiten. Zulks blijkt toch duidelijk uit de oudste nog bewaard gebleven stadsrekening van 1598 -1599, waar een tal van uitgaaf-posten voorkomen voor den bouw van eene nieuwe kerk, «op een erf binnen Ter Neusen» aangekocht van de Wed. van Jan Waes, zooals, behalve de bij payementen uitbetaalde sommen voor den bouw van (?) voor het maken van een predikstoel en andere binnenwerken aan Jan Janssen; alsmede voor een regenbak aan de kerk en verdere buitenwerken, - welk kerkgebouw intusschen ook al niet veel langer dan ruim eene halve eeuw gediend heeft, wijl het reeds in 1659 opnieuw is moeten worden vervangen door een van verdubbelde grootte.
Ingevolge de Kerken-ordening van Zeeland, beraamd in de Synode te Middelburg ten jare 1591, en door de Staten dezer provincie den 14 September van dat jaar bekrachtigd, moesten de Predikanten, volgens het voorschrift der gemelde Staten, daaromtrent den 13 November nader gegeven, beëedigd worden, aan welke bepaling ds. Maresch, in navolging van enkele andere Predikanten, den 20 December 1591 voor den Magistraat van Ter Neuzen voldaan heeft, zweerende daarbij, den Staten-Generaal getrouw te zijn, en de ware Christelijke Gereformeerde Religie voor te staan, te beschermen en te helpen bevorderen. Aangezien echter de meeste Zeeuwsche Predikanten weigerden daaraan te voldoen, zoo is daarop later ook niet meer aangedrongen, en deze beëediging geheel in onbruik gekomen.
In datzelfde jaar 1591 werd de Hervormde gemeente van Ter Neuzen, welke, op daartoe bekomen aanzoek, in 1584 vrijwillig, doch slechts tijdelijk, tot de Classis van Walcheren was toegetreden, nu door een Staatsbesluit met die Classis vereenigd, onder welke zij geressorteerd heeft tot A° 1795.
Bij gemis van de noodige bescheiden, aangaande den dienst van ds. Maresch, overigens geene nadere bizonderheden kunnende vermelden, blijkt evenwel uit de Classicale acta van Walcheren, op den 24 April 1603, dat hij destijds zwaar ziek lag en er alzoo liefdebeurten voor bem moesten vervuld worden; terwijl in diezelfde asta vervolgens op den 2 Juni, van wege zijn overlijden, de vacatuur-beurten alhier geregeld werdeu, weshalve zjn sterftijd in Mei 1603 zal hebben plaats gegrepen.
In de nu alhier ontstane vacature werd door de Classis van Walcheren aan een der Predikanten uit Walcheren, telkens voor eene maand, de bediening van deze gemeente opgedragen, gelijk zulks door ds. Johannes Hysenbach, Predikant te Middelburg en vervolgens door ds. Gerson Panneel, Predikant te Grijpskerke, in de beide laatste maanden volbracht werd. Door meer dan eene vruchteloos aangewende poging, was er intusschen reeds een jaar verloopen, zoodat, om daaraan een einde te maken, wijl het voor de Classis bezwaarlijk viel, langer in den dienst te voorzien, den 5 April 1604 besloten werd, aan den Kerkeraad van Ter Neuzen 4 studenten voor te stellen, n.l. Gideon van Deinse, Johannes Zandberg, Petrus Hondius en Abraham Happart, om daaruit eene keuzo te doen. Bij stemming bepaalde men zich tot Petrus Hondius, ter bevordering van welke zaak de Classis de vereischte bewilliging verzocht en bekwam van diens vader, ds. Cornelis Hondius, Predikant te Vlissingen. Na op Vrijdag 4 Juni 1604 te Vlissingen praeparatoir geëxamineerd en tot Proponent bevorderd te zijn, werd hij, volgens kerken-ordening, tot Predkant van Ter Neuzen beroepen. Na approbatie van dit beroep, werd de beroepene op Maandag den 5 Juli 1604 bij de Classis van Walcheren peremptoir geëxamineerd door ds. Johannes Seu, Predikant te Middelburg en tot den H. dienst toegelaten.
4. Petrus Hondius
aanvaardde alzoo in 1604 zijn Predikantsbetrekking te Ter Neuzen, hoezeer ons de juiste tijd van zijne bevestiging niet gebleken is, noch ook door wien bij bevestigd is geworden. Zijn naam was eigentlijk Pieter de Hond, doch in navolging van hen, die destijds eene geletterde opvoeding genoten hadden, schreef hij zijnen naam doorgaans in Latijnschen vorm. Hij was de jongste zoon van ds. Cornelis de Hond, die van 1578 omstreeks tot aan zijn overlijden in 1605 de Hervormde gemeente te Vlissingen als Predikant bediend heeft. Deze was geboortig van Beveren in West-Vlaanderen, welk gewest hij om des geloofswille had moeten ontvluchten, met achterlating van zijne aldaar liggende vaste goederen, die door de Spanjaarden in beslag genomen waren, zich naar den Paltz begevende, waar hem te Wattenheim een zoon geboren werd, n.l. Jacobus, die, na volbrachte studie, den 1 Juni 1602 mede tot Predikant te Vlissingen beroepen werd, waar hij den dienst heeft waargenomen tot aan zijn overlijden in Maart 1625, uit zijne beide huwelijken kinderen nalatende. Uit hoofde de aanzienlijke grondbezittingen, welke ds. Cornelis de Hond en zijne vrouw in West-Vlaanderen hadden moeten achterlaten, eerst na het sluiten van het Twaalfjarig Bestand in 1609 aan hunne kinderen werden terug gegeven, zoodat deze zich toen met tijdelijke goederen ruim bedeeld zagen, verkeerden intusschen de ouders, tijdens hun verblijf te Vlissingen, aldaar in kommervolle omstandigheden, zoodat zij gedurig met geldelijke ondersteuning begunstigd dienden te worden, en hunne beide zonen, Jacobus en Petrus voor rekening van de stad mochten studeeren.
De geboorteplaats van onzen Petrus leeren wij kennen, niet alleen uit zijne inschrijving als student te Leiden op den 16 Oct. 1596, van Vlissingen geboortig en 18 jaar oud, maar inzonderheid ook uit hetgeen door hem in druk is uitgegeven, waarin hij zich telkens een Vlissinger noemt, waar hij in 1578 geboren is.
Hij studeerde te Leiden, niet slechts in de godgeleerdheid en al de daarmede in verband staande wetenschappen, maar beoefende tevens met vlijt de kruidkunde bij den beroemden Professor Carolus('lusius, voor welke kennis hij eene bizondere liefhebberij bezat, waardoor zijn naam als vereeuwigd is geworden en waartoe ook niet weinig heeft bijgedragen de innige vriendschap en den wetenschappelijken omgang met den ook als dichter, later zoo zeer vermaard geworden Hoogleeraar Daniël Heinsius.
Toen hij in 1604 zijn Predikantsbetrekking in Ter Neuzen aanvaardde, leefde hij, aanvankelijk in gezelschap van eene nicht en van dienstboden, gedurende twee jaren op zich zeiven; maar weldra werd hij nu de huisvriend van den heer Johan Serlippens, Burgemeester van Ter Neuzen, Axel en Biervliet en van diens echtgenoote, Johanna de Burghgrave (vermaagschapt aan den gamelden Profesor Heinsius), bij welke hij, als ongehuwd gebleven, verder tot aan zijn' dood heeft ingewoond, en die hem als een naasten bloedverwant eerden en behandelden, ja zelfs de talrijkeen aanzienlijke personen, die hem bezochten, op de onbekrompenste wijze onthaalden.
Tot die bizondere vriendschap had de Moffeschans onwillekeurig aanleiding gegeven.
Zoodra het Prins Maurits gelukt was, op den 17 Juli 1586, met behulp van de krijgsbezetting in de Moffeschans, de stad Axel als bij verrassing den Spanjaarden te ontrukken, bleef, door gepaste voorzorgen, geheel het Land van Axel sedert voor altijd van het Spaansche dwangjuk bevrijd. De schans, nu nutteloos geworden, en van de bezetting verlaten zijnde, bekwam, na een 10-jarig bestaan, weldra eene geheel andere gedaante en bestemming door de zorg van den voornoemden Burgemeester Johan Serlippens, die haar — als palende oostwaarts aan den door hem bedijkten Serlippenspolder, met de daartoe behoorende gronden, door aankoop in eigendom had verkregen, en die nu in een fraaie buitenplaats herschiep, om aldaar bij een rijk natuurgenot, zijn gewoon verblijf te gaan houden. In ds. Hondius, wien hij gast vrij inwoning verleend en daardoor diens kruidkundige bekwaam heden had leeren kennen, had hij juist een geschikt persoon gevonden, om zijn lusthof in belangrijkheid te doen toenemen, waarom hij hem dan ook de behandeling daarvan, als in vrijen eigendom, afstond. En hoe deze nu, inzonderheid na 1609, toen hij zijn aandeel verkreeg in de nagelatene goederen zijner ouders, en alzoo, door ruime tijdelijke middelen daartoe in staat gesteld, alle mogelijke vlijt en kosten ten offer bracht om de Moffeschans als een kruidtuin vermaard te maken, door aldaar een eerste en hoogst belangrijk voorbeeld van den tuinbouw te leveren — zulks vernemen wij uit zijn dichtkundig boekwerk, dat, in 1619 tot driemaal achtereen herdrukt, in 1621, aanmerkelijk vermeerderd, in het licht kwam onder den titel van: «Petri Hondii, Dapes inemptae» (ongekochte gerechten,) of de Moffeschans.»
Dit merkwaardig, doch thans zeldzaam meer voorkomend boekje is in de laatst verloopen jaren bizonder bekend geworden door onderscheidene schrijvers, die het, niet alleen uit een geschiedkundig — maar ook uit een kruidkundig — en inzonderheid uit een taalkundig — oogpunt beschouwd hebben, zoodat wij, om niet te uitvoerig te worden, belangstellenden moeten verwijzen naar de Tijdschriften, waarin die schrijvers de voornaamste bijzonderheden van de Moffeschans op eene onderhoudende wijze hebben voorgesteld (1).
Alleen willen wij hier nog aanstippen, dat Hondius eene zekere wereldvermaardheid bezat, daar hij niet slechts met alle wetenschappelijke en geletterde mannen van zijnen tijd bevriend was, gelijk blijkt uit zijn nagelaten «Album amicorum» (2), maar tevens eene drukke briefwisseling, tot in ver afgelegen streken, onderhield; verder dat onder de voorname personen, die van heinde en ver zijne buitenplaats met een bezoek vereerden, behalve zijn vriend Jacob Cats, ook Prins Maurits genoemd wordt, die zelfs een en andermaal in twee jaren tijds dezen lusthof met belangstelling in oogenschouw nam; alsmede, dat hij onderscheidene gewassen het eerst hier te lande heeft aangekweekt, zooals onder anderen de „aardpeer' door hem uit Canada ontvangen (3); en eindelijk, dat hij volijverig gearbeid heeft aan eenen „Herbarius Indicus", of afteekening en beschrijving van de O. en W. I. gewassen, welke echter, evenmin als zijne „dichtkundige beschrijving van den Spaanschen oorlog" en wellicht meer andere letterkundige vruchten van dien werkzamen man, tot ons gekomen zijn; terwijl hij ongetwijfeld door zijn vroegtijdigen dood verhinderd zal geworden zijn in de voorgenomene beschrijving van zjne «Verzameling van uitheemsche zeldzaamheden."
Uit de Classicale acta van Walcheren, van 11 Augustus 1621 vernemen wij toch, dat ds. Petrus Hondius destijds krank zijnde, uit dien hoofde door de Classis in 39 predikbeurten voorzien werd; terwijl in eene volgende aanteekening, op den 6 September van dat jaar, reeds van zijnen dood gewag gemaakt wordt, zoodat wij den tijd van zijn overlijden tusschen 11 Aug. en 6 Sept. van het jaar 1621 mogen vaststellen, en wij hem geenen hoogeren ouderdom dan van ongeveer 43 jaar kunnen toeschrijven.
Destijds rijk bemiddeld zijnde, heeft hg bij testamentaire beschikking van den 5 Mei 1621 aan de Classis van Walcheren een legaat bemaakt, uit onroerend goed bestaande, waarvan de jaarlijksche opbrengst moest dienen tot ondersteuning van 3 jongelingen bij hunne studie in de godgeleerdheid. Over die schenking, als niet duidelijk genoeg beschreven zijnde, ontstonden echter oneenigheden met zijne familieleden, welke tot processen bij drie onderscheidene vierscharen aanleiding gegeven hebben, en eerst na bijna 14 jaar, bij onderling accoord, beslecht werden. Hierdoor was intusschen de erfmaking zeer verminderd, zoodat aan de Classis teil slotte slechts 25 gemeten lands, met inbegrip van een eindje dijks, in den St. Annapolder gelegen, werden toegewezen, en zij zich daarvoor bezwaard zag met eene schuld van 346 pnd. vl, of 2076 gulden, hoofdzakelijk door proceskosten. Bij de geringe pachtsommen is het fonds intusschen nooit toereikend genoeg geweest, om daaruit iemand te laten studeeren, zoodat de bedoeling van den erflater geenszins is bereikt, en de Classicale kas, door allerlei wederwaardigheden, met die bezitting van het zoogenaamde „Classis-land" eindelijk zoo zeer bezwaard werd, dat op den 5 Juli 1787 tot den publieken verkoop daarvan werd besloten, waarvan de opbrengst geweest is 13 pond 15 schellingen vlaamsch, of ƒ82,50 per gemet.
En wat de buitenplaats met haren belangrijken kruidtuin betreft, de heerlijkheid dezer lustwarande, is, na het afsterven van ds. Hondius, en van den aanzienlijken heer Serlippens enzijne gade, weldra geheel verdwenen, en allengs eene gewone boerenhoeve geworden, in welken toestand deze nog ten huidigen dage verkeert, waarvan het huis evenwel, aan den weg naar Axel palende, door deszelfs bizonderen vorm, en tevens om de voortdurende benaming van «de Schans», onwillekeurig de aandacht trekt, en met grond doet vermoeden, dat oorspronkelijk hier geheel iets anders bestond, dan hetgeen zich thans aldaar aan het oog vertoont.
De Moffeschans predikt ons alzoo, dat, gelijk trouwens al het ondermaansche, de gedaante dezer aarde vergaat, en dat op het aardsche tooneel niets bestendiger is, dan de onbestendigheid zelve!
Om nu, na deze uitweiding over ds. Hondius en zijne betrekking op de Moffeschans, ons weder tot de Hervormde gemeente van Ter Neuzen te bepalen, bekwam deze, in plaats van haren overleden Leeraar, tot Predikant:
5. Johannes van den Brande.
Deze was mede een Vlissinger van geboorte. Na zijne weten schappelijke opleiding aan de hoogeschool te Franeker ontvangen te hebben, en in Juli 1618 tot de ouderlijke woning te Vlissingen terug gekeerd te zijn, besloten zijne ouders hem eene reis door Frankrijk te laten doen, van welke hij in Maart 1620 uit Thouars weder te huis kwam. Kort daarna, en wel op den 15 Juni van dat jaar, bij de Classis van Walcheren praeparatoir geëxamineerd en tot Prop. bevorderd, werd hij als zoodanig te Ter Neuzen beroepen, bij approbatie der Classis van 13 Nov. 1621. Na het peremptoir examen op 20 Dec. bij die Classis ondergaan te hebben, is hij op 9 Januari 1622 tot Predikant bij deze gemeente bevestigd.
Gelijk hij alhier de opvolger werd van ds. Petrus Hondius, zoo zag hij zich in Oct. 1625 tot Predikant te Vlissingen beroepen, in plaats van diens broeder, ds. Jacobus Hondius, in Maart van dat jaar aldaar overleden. Deze beroeping door hem opgevolgd zijnde, verliet hij Ter Neuzen in Febr. 1626, na, in ongehuwden staat, gedurende 4 jaar alhier werkzaam te zijn geweest en vertrok naar Vlissingen, waar hij, ten jare 1627, zich in het huwelijk begaf' met Elisabeth Biscop, jonge dochter, uit welken echt, o. a. een zoon geboren werd, mede Johannes genaamd.
Van wege zijne kunde in kerkelijke zaken, stelde men zooveel vertrouwen in hem, dat hij door de Classis van Walcheren gedeputeerd werd, om haar te vertegenwoordigen bij de Zeeuwsche Synode, ten jare 1638 te Tholen gehouden; gelijk hij mede, in 1651, door dezelfde Classis werd afgevaardigd tot de kerkelijke vergadering te Middelburg, om te beraadslagen over de kwestieuse beroeping van ds. Adrianus Bruynvisch te Eikerzee.
De gemeentp te Vlissingen nam, tijdens zijn dienst aldaar, zoo zeer in bloei toe, dat men in 1650 besloot, tot het stichten van een derde kerkgebouw. Toen nu deze, de Nieuwe of Oostkerkgenaamd, in 1654 voltooid was, werd hem de inwijding daarvan opgedragen, wat door hem op 29 Maart van dat jaar volbracht is met eene feestrede over Coloss. 1 : 9.
Zijne echtgenoote, Elisabeth Biscop hem in Juli 1650 door den dood ontvallen zijnde, overleefde hij haar nog ruim 6 jaren, en stierf den 6 December 1656, mede te Vlissingen, aan de Diaconie van welke gemeente hij een legaat van duizend gulden bemaakte.
In de vacature te Ter Neuzen, ten jare 1626 ontstaan door het vertrek van ds. Van den Brande naar Vlissingen, werd voor zien door de beroeping van den Proponent:
6. Franciscus Josius.
Deze, op den 8 Januari 1624 bij de Classis van Walcheren, na praeparatoir examen, tot Proponent bevorderd zijnde, zag zich door den Kerkeraad, tot Predikant van Ter Neuzen beroepen, bij approbatie der Classis van 15 Januari 1626. Na op den 19en dier maand het peremptoir examen bij die Classis met gunstig gevolg te hebben afgelegd werd hij den 8 Febr. 1626 tot Predikant dezer gemeente; bevestigd door zijn voorganger ds. Van den Brande, die, als bevestiger, nu tevens zijne afscheids-predicatie hield.
Bijna 9 jaren mocht ds. Josius in zijn Evangeliedienst bij de gemeente van Ter Neuzen werkzaam zijn, toen een vroegtijdige dood hem uit zijnen werkkring wegrukte. Blijkens het opschrift op zijne grafzerk, binnen het destijds bestaande kerkgebouw alhier, is hij den 25 Januari 1635, op 35 jarigen leeftijd overleden, eene weduwe, Anna About geheeten, met 3 jeugdige kinderen, nalatende. De plaats, door het overlijden van ds. Josius opengevallen, werd nu vervuld door:
7. Pieter Laccher Pieterszoon,
of, gelijk hij zelf meestal zijn naam, naar den Latijnschen vorm schreef, Petrus Petraeus Laccher. Een Middelburger van geboorte zijnde en den 27 October 1633 bij de Classis van Walcheren tot Proponent bevorderd, werd hij als zoodanig tot Predikant van Ter Neuzen beroepen, bij approbatie der Classis van den 12 April 1635, bij welke hij den 3 Mei peremptoir geëxamineerd en den 20sten dier maand tot Predikant bij deze gemeente bevestigd werd door ds. Pieter van Thoor, Predikant te Middelburg.
Reeds in de volgende maand in den echt getreden, na op 9 Juni in ondertrouw te zijn opgenomen, met Francina van der Steene, jonge dochter, mede vau Middelburg geboortig, werden uit deze echtvereeniging alhier 3 kinderen geboren, n.l. Pieter, geb. 3 April 1636 en gedoopt den 6 dito; Gillis, gedoopt 23 Aug. 1637 en Elisabeth, gedoopt 15 Aug. 163S.
Ruim 3 jaar hier werkzaam geweest zijnde, ontving hij een beroep naar de gemeente van Oost-Souburg, ten gevolge waarvan hij den 14 Febr. 1639 hier eervol ontslagen werd, ofschoon men eerst nog bezwaar inbracht tegen dat ontslag uit hoofde het een beroep was naar eene kleinere gemeente, en dat nog wel van een stad naar een dorp.
Bij gelegenheid dat ds. Laccher op den 22 Mei 1639 alhier zijn opvolger bevestigde, predikte hij tevens zijn afscheid van deze gemeente, en aanvaardde op den volgenden Zondag, 29 Mei, zijne bediening te Oost-Souburg. Slechts kort verbleef hij daar, alzoo hij reeds in het volgende jaar, 1640 als Predikant naar Zierikzee verroepen werd, waar hij, in 1650 voor een beroep naar Goes den 2 April op hem uitgebracht, bedanken moest, bij weigering tot zijn ontslag, waar het een beroep naar eene kleinere gemeente gold. Doch den 24 Mei 1654 naar de gemeente van Middelburg verroepen, werd hij den 28 Februari 1655 aldaar bevestigd. Na in Febr. 1678, wegens ongeveer 43 jarigen diensttijd, zijn Emeritaat bekomen te hebben, overleed hij ruim één jaar later, en werd den 24 April 1679 te dier stede begraven.
Zijn oudste zoon, Pieter, den 3 April 1636 geboren, niet te Zierikzee, zooals in verscheidene boekwerken gedrukt staat, maar in Ter Neuzen, werd, als Proponent bij de Classis van Walcheren den 9 Mei 1657 tot Predikant te West-Souburg beroepen, en den 10 Juni daaraanvolgende door zijn vader, destijds Predikant te Middelburg, aldaar bevestigd. Den 27 November 1667 naar Middelburg verroepen zijnde, aanvaardde hij den 1 April 1668 bij die gemeente zijn dienst, en genoot te dier plaats de eer, van Z. D. Hoogh. Prins Willem III op den 16 April 1673, tijdens deze Middelburg bezocht, onder zijn gehoor te hebben. Het nieuwe kerkgebouw te Kortgene werd den 14 April 1688 door hem ingewijd, predikende des voormiddags over Exodus 20 : 24, en 's namiddags over Psalm 133, terwijl hij den 15 Mei 1689 den eersten Predikant bij die gemeente, ds. Cornelis Snoek, bevestigde. Gehuwd zijnde met Barbara la Dale, van Haarlem, overleed hij zeer onverwachts op den 22 December 1699, ruim 63 jaar oud zijnde. Tot zijne laatste oogenblikken werkzaam, ook als Curator der Latijnsche school, was hij als Evangelie prediker onvermoeid in het waarnemen van zijn dienst, zoodat hij meer dan eens tot driemaal achtereen op éénen Zondag eene predikbeurt vervulde, en hij eens 138 predicatiën in één jaar gedaan heeft.
Ter vervanging van ds. Laccher werd den 29 Maart 1639 te Ter Neuzen de beroeping uitgebracht op:
8. Henricus Zuérius Boxhorn,
destijds Predikant op de Kruisschans en het fort Frederik Hendrik, onder de Classis van Tholen en Bergen op Zoom, en is hij den 22 Mei van dat jaar alhier bevestigd door zijn voorganger, ds. Laccher, die bij deze gelegenheid tevens zijn afscheid van deze gemeente predikte.
De gemeente had intusschen weinig dienst van dezen Predikant, naardien hij weldra in eene zware en langdurige ziekte verviel, waardoor men zich gedrongen zag, den 6 Juni 1640 bij de Classis van Walcheren een verzoek in te dienen tot voorziening in den predikdienst. Hieraan kon door de Classis terstond voldaan worden door het toezenden van ds. Abraham Wilsens, Pred. te St. Anna ter Muiden, om hier tijdelijk den dienst te vervullen, als door bizondere omstandigheden daartoe in zijne gemeente verhinderd zijnde.
Hoezeer zijn sterfdag niet vermeld staat, zoo moet ds. Boxhorn evenwel niet lang daarna overleden zijn, wijl, ter vervulling van de ontstane vacature door zijn afsterven, reeds in October van datzelfde jaar, 1640, een opvolger beroepen werd.
Hij was een zoon van ds. Jacobus Zuérius, van 1605—1617 Predikant te Bergen-op-Zoom, en van Anna Boxhorn, en had alzoo Bergen-op-Zoom tot geboorteplaats, waar hij 25 Sept. 1612 gedoopt werd, te gelijk met zijn tweeling-broeder Marcus Zuérius Boxhorn, later beroemd hoogleeraar te Leiden, wiens naam ook voortleeft door zijne uitgegevene »Chronyk van Zeeland". Tijdens hij Predikant op de Kruisschans was, huwde hij in Febr. 1637, als jongman, te Vlissingen met Catharina van de Putte, j. d. van Vlissingen geboortig, en behoorende tot het in Zeeland vermaarde geslacht van dien naam, uit welk huwelijk op de Kruisschans een zoon en eene dochter geboren zijn. In 1640 reeds weduwe geworden, hertrouwde zij in 1643 (ondertr. 12 Juni te Goes en getr. 28 dito te Vlissingen) met ds. Johs. Bosschaert, geboortig van Lillo en Predikant aldaar van 1638—1654, en daarna te Vlissingen tot zijn overlijden in Dec. 1661. Hij heeft bij haar, die 2 voorkinderen had, nog 7 kinderen verwekt, van welke, bij zijn dood, nog 1 zoon en 3 dochters in leven waren.
In plaats van wijlen ds. Boxhorn, werd tot Predikant te Ter Neuzen beroepen:
9. Johannes Happart,
Predikant te Nisse, die, na aldaar ontslagen te zijn, den 14 April 1641 alhier bevestigd is geworden door ds. Cornelius Somer Predikant te Vlissingen.
Niet langer dan twee jaren was ds. Happart intusschen in zijne Evangelie-bediening bij deze gemeente werkzaam, naardien hij, den 26 Maart 1643 door de Classis van Walcheren als Predikant naar O.-Indië beroepen, zulks aannam, zoodat hij, den 13 April eervol ontslagen zijnde, den 26en dier maand zijn afscheid hier predikte en den 4 Mei met het schip Zeelandia de reis aanvaardde. Op den 9 November van dat jaar te Batavia geland zijnde, werd hem het eiland Formosa als de plaats zijner bestemming aangewezen, waar hij als Predikant bij de Nederlandsche factorij in April 1644 zyn dienst aanving, doch reeds in 1646 door den dood van zijn post werd afgelost, eenen roemvollen naam niettemin aldaar achterlatende.
Hij was te Oost-Kapelle geboren, waar zijn vader. Abraham, van 1604—1614 Predikant was, en vervolgens te Goes, van 6 Febr. 1614 tot aan zijn overlijden in 1655. Als Proponent bij de Classis van Zuid-Beveland, den 29 Juli 1630 tot Predikant te Waarde, c. a. beroepen, werd hij den 2 Maart 1631 aldaar bevestigd. Een beroep, den 10 October 1634 te Wolfaartsdijk op hem uitgebracht, had geen gevolg, wijl de kerken-orde het niet toeliet, naar eene kleinere gemeente over te gaan. Te Waarde alzoo verblijvende, wedervoer hem aldaar het ongeluk, dat hij den 17 Augustus 1638 door een bende Spaansche stroopers, aan dit dorp geland zijnde, opgelicht en gevankelijk naar Aalst in Vlaanderen weggevoerd werd. Door verzamelde liefdegaven, zoo bij de Classis van Zuid-Beveland als bij de overigen in Zeeland, werd hij in tusschen gelost en den 3 Januari 1639 uit zijn bange gevangenschap ontslagen. Naar Waarde teruggekeerd, werd hij nu weldra den 14 Febr. 1639 tot Predikant te Nisse beroepen en den 10 April in zijn dienst aldaar bevestigd, welken hij vervulde tot dat hij. door eene wettige beroeping, in 1641 naar Ter Neuzen vertrok.
Als Predikant te Waarde, huwde hij den 29 Augustus 1637 te Vlissingen met Susanna Taets, als jonge lieden, hij geboortig van Oostkapelle en zij van Vlissingen, uit welken echt, o. a. te Nisse een zoon Abraham, en te Ter Neuzen 2 dochters, Catalijntje en Jobina, geboren zijn.
De gemelde zoon, Mr. Abraham Happart werd 26 Oct. 1667 tot Secretaris te Goes benoemd, en den 24 Juni 1685 tot Burgemeester aldaar bevorderd, in welke betrekking hij in 1691 te dier plaatse overleden is. Hij was 8 Ang. 1663 te Goes getrouwd met Jonkvrouw Johanna Françoise Peeters dict Cats, geboortig van Biervliet.
Een jongere broeder van onzen Johannis, Gilbertus Happart, geb. te Goes in Sept 1623, werd als Proponent voor den Indischen dienst aangenomen. Hij kwam te Batavia in Aug. 1648 en werd op Formosa beroepen 22 Maart 1649, waar hij in 1653 overleden is, nalatende een woordenboek van het Favorlangsche dialect of de oorspronkelijke taal van Formosa, in 1650 door hem geschreven, welk handschrift eerst in 1839 in de archieven te Batavia gevonden, sedert in het Nederlandsch en het Engelsch is uitgegeven. Hij was 22 Dec. 1647 te Goes getrouwd met Maria Hoogkamer, van daar geboortig, die in Mei 1654 te Formosa met een kapitein hertrouwde.
Na het vertrek van ds. Johannis Happart, werd reeds den 3 Mei 1663 hier een beroep uitgebracht op ds. Johannis Willaerts, sedert 21 Febr. 1638 Predikant te Oostburg, die evenwel zijne gemeente nog niet verlangde te verlaten en alzoo bedankte. Met gunstiger gevolg werd nu den 1 October van dat jaar beroepen.
10. Levinus de Wasier,
Predikant te Oosterland, wiens overkomst vertraagde, wijl men daar niet zoo gereedelijk tot zijn ontslag wilde overgaan, zoodat hij eerst den 5 Juni 1644 alhier bevestigd kon worden door ds. Lucas Spiering, Predikant te Middelburg.
Hij had tot ouders Herman de Wasier en Anneke Lindemans, en werd in Juni 1610 te Zierikzee geboren, (gedoopt den 11 dito.) Als Proponent den 20 April 1636 tot Predikant te Kerkwerve beroepen en 27 Juli van dat jaar bevestigd, werd hij den 6 Juni 1638 van daar naar Oosterland verroepen, waar men hem, bij zijn beroep naar Ter Neuzen ongaarne derwaarts zag vertrekken.
In ongehuwden staat alhier gekomen, is hij als jongman van Zierikzee te Middelburg 1 Juli 1645 ondertrouwd en 26 dito aldaar getrouwd met Johanna Dassevael, jongedochter, geboortig van Ter Neuzen, maar te Middelburg woonachtig, uit welken echt hier 2 zoons en 2 dochters geboren werden. Zij overleed intusschen in het kraambed, den 9 Aug. 1654, waarna hij 4 jaar later hertrouwde met Philippina Liens, jongedochter, geboortig van St. Maartensdijk, ondertrouwd 18 Juli 1658 en vervolgens ook aldaar getrouwd.
Tijdens zijn dienst alhier, was de kerkelijke gemeente van lieverlede aanmerkelijk toegenomen, door welke vermeerdering van leden dan ook in de consistorie den 17 April 1647 het besluit genomen werd om den kerkeraad te verdubbelen, en alzoo van vier op acht leden te brengen,
Deze aanwas der gemeente gaf ook aanleiding, dat in de consistorie den 29 Juli 1651 het kerkgebouw ernstig ter sprake werd gebracht, als niet alleen belangrijke herstellingen, maar tevens vergrooting, vereischende, zoodat men het hoog wenschelijk achtte, dat het oude en gebrekkige bedehuis, door een geheel nieuw en ruimer kerkgebouw mochte vervangen worden.
Na gehoudene conferentie te dier zake, met de Ed. Mog. Heeren Gecommitteerde Raden van Zeeland, werd door deze geadviseerd, en daarna in de consistorie den 30 September van dat jaar besloten, om eene vrijwillige inteekening open te stellen, ten einde in de gemeente zelve te beproeven de vereischte penningen bijeen te zamelen, en naar gelang daarvan, bij HEd. Mog. voor het ontbrekende alsdan de noodige ondersteuning aan te vragen.
Tot het verleenen van deze ondersteuning werd intusschen niet zoo spoedig bereidwilligheid getoond, als men gemeend had te mogen verwachten. Onophoudelijk evenwel werden zoo schriftelijk als in persoon, daartoe bij HEd. Mog. aanzoeken gedaan, terwijl ds. de Wasier met onverflauwden ijver aanhield om de zaak tot een gewenscht einde te brengen. Maar, hoe ook deze zich te weer mocht stellen, — zijne onvermoeide pogingen werden telkens verijdeld, en er moesten nagenoeg nog acht jaren verloopen, vóórdat ZEw. van hooger hand verkreeg wat volstrekt noodig was, om het allengs meer en meer ongeschikt wordende kerkgebouw plaats te doen maken voor een nieuw en ruimer bedehuis.
Intusschen waren, na een daargesteld onderzoek op den 27 Augustus 1658, door 'slands werkbazen Cornelis Hildernis en J. van. Caere, de Ed. Mog. Heeren Gecommitteerde Raden van Zeeland overtuigd geworden van de noodzakelijkheid tot vernieuwing van het kerkgebouw, zoodat eindelijk in het begin des volgenden jaars bevel gegeven werd tot het opmaken van een bestek voor eene geheel nieuwe kerk, naar hetwelk, bij publieke aanbesteding op den 15 Mei 1659, deze bouw werd aangenomen door Izaäk Gillissen voor de som van 1425 pond vlaamsch, of 8550 gulden, zonder de buitenwerken.
Nadat volgens het bestek en de daarbij gestelde voorwaarden, waarvan nog een authentiek afschrift in het kerkelijk archief is bewaard gebleven, — het werk aangenomen en gegund was, werd op den 19 Juli 1659 de eerste steen gelegd door den 9-jarigen Geleyn Decker, het oudste zoontje van Paulus Geleynsen Decker, destijds Rentmeester van de Grafelijkheid van Zeeland te Ter Neuzen, zoo als dit ook aangeduid werd op een gedenksteen in den noordelijken gevelmuur der kerk.
Doordien het consistorie-gebouw op den 28 Juni 1659 reeds afgebroken was, werden de kerkeraadsvergaderingen van dien stond af en vervolgens ten huize van den Predikant gehouden. De plaats, waar men intusschen de openbare godsdienstoefeningen hield, wordt niet gemeld, ofschoon het uit eene latere aanteekening, toen de kerk nagenoeg voltooid was, blijkt, dat men op het einde van Maart 1660 van daar de banken naar het nieuwe gebouw heeft overgebracht; terwijl, bij die gelegenheid bepalingen gemaakt werden ten aanzien van het nu meer dan vroeger benoodigde meublement, staat aldaar bepaald uitgedrukt, dat de nieuwe kerk bij eene lengte van 21 en eene breedte van 11,5 Meter, gesticht ter zelfde plaats waar het oude bedehuis stond, door het innemen van den grond van twee aanpalende woonhuizen, toen in grootte of ruimte, «verdubbeld» is geworden.
Toen de nieuwe kerk, reeds genoegzaam voltooid, van zitbanken en gestoelten voorzien was, besloot men in de consistorie-vergadering van den 27 Maart 1660 bij H. Ed. Mog. verlof aan te vragen, om den openbaren godsdienst daarin te doen aanvangen. Dit verzoek schijnt te zijn toegestaan, naardien ds. de Wasier op Zondag den 11 April 1660 de eerste predicatie in de nieuwe kerk gedaan heeft, over Lucas 19 : 45—48 en op den volgenden Zondag de nieuw benoemde kerkeraadsleden daarin zijn bevestigd geworden.
Het werk eindelijk geheel voltooid zijnde, werd de nieuw gebouwde kerk den 4 Maart 1661 door 's Lands werkbazen opgenomen, en, in orde bevonden, daarvan op den volgenden dag aan den aannemer eene attestatie afgegeven.
Ofschoon nu deze belangrijke zaak hiermede afgeloopen scheen, was er evenwel nog in lang na geen einde aan de moeielijkheden over de gelden, welke tot het stichten dezer nieuwe kerk benoodigd geweest waren. Groote moeite toch werd er vereischt om de bij dragen te innen, waartoe men zich reeds in 1651 bij inteekening verbonden had, wijl sommigen overleden, anderen van hier vertrokken en ook enkelen weigerachtig waren. Ingevolge deze inteekening had men H. Ed. Mog. de toezegging gedaan van 1600 gulden tot den bouw te zullen bijdragen, van welke som bereids 1200 gld. naar Middelburg was overgemaakt. H. Ed. Mog. eischten intusschen, dat uit de gemeente 2000 gulden zoude worden opgebracht, en vorderden alzoo, dat de resteerende 800 gulden onmiddellijk zouden betaald worden, met machtiging om de nalatige inteekenaren tot betaling te somméren. Hoeveel bemoeiingen en vruchtelooze reiskosten ds. de Wasier zich nu ook getroostte om al deze bezwaren te vereffenen, zoo zag Z.Ew. al den ijver, door hem aan den dag gelegd ter bevordering van eene zoo hoog noodzakelijke aangelegenheid, echter nog met een tal van onaangenaamheden beloond, daar Z.Ew. zelfs, in Eebruari 1663, bij deurwaarders-exploit gedagvaard werd tot het voldoen van de 800 gulden, op welk bedrag H. Ed. Mog. onherroepelyk aanspraak bleven maken, weshalve men zich gedrongen zag, deze som ten laste van de kerk te negotiëeren, ten einde die kwestieuse zaak alzoo tot afdoening te brengen.
Uit den bouw van de nieuwe kerk was ondertusschen, tot overmaat van smart voor ds. de Wasier nog eene bizondere verdrietelijkheid voortgevloeid, te weten, een hevige twist tusschen twee aanzienlijke Regeeringspersonen, den Bailliu en den Commandeur over den voorrang van zitplaats in de kerk, welke voor elkander niet wilden onderdoen, zoodat er zelfs bij gelegenheid van de avondmaalsbediening op den 17 Juli 1661 tusschen deze beide heeren een openbaar schandaal in de kerk plaats greep, welke twist niet anders dan door het gezag van de Ed. Mog. Heeren Gecommitteerde Raden beëindigd is kunnen worden, bij derzelver resolutie van den 22 Juli, ten nadeele van den Bailliu genomen, en den 27 Augustus van dat jaar door den Rentmeester Paulus Geleynsen Decker ten uitvoer gelegd.
De laatste aanteekening van ds. de Wasier in het kerkeraads-actaboek, betrekking hebbende op eene gewone Consistorie-vergadering is van den 26 Juli 1664, en sedert vindt men niets meer van hem vermeld. Uit het opschrift evenwel van eene grafzerk in de kerk, verneemt men, dat Z.Ew. den 22 Maart 1665, ruim 54 jaar oud, na deze gemeente byna 21 jaar als Predikant bediend te hebben, te dezer plaats is overleden.
Omstreeks 5 maanden na dat overlijden, werd tot zijnen opvolger alhier beroepen:
11. Enoch Biscop.
Sedert 27 Mei 1660 Proponent bij de Classis van Walcheren, welk beroep door gezegde Classis den 27 Augustus 1665 geapprobeerd werd, en de beroepenen te gelijk het peremptoir examen onderging. Op den 13 September 1665 werd hij tot Pred. bij de gemeente alhier bevestigd door ds. Petrus Laccher, Pred. te Middelburg.
Geboren te Zoutelande omstreeks het jaar 1636, waar zijn vader, ds. Izailk Biscop, gehuwd met Catharina Pottey, destijds, en wel van 1627—1638 Predikant was, trad hij, na een halfjarig verblijf te Ter Neuzen, in het huwelijk met Sophia van den Brande, jongedochter van Vlissingen geboortig, die nu bij haren vader, den Secretaris Johan van den Brande te Middelburg woonde, waar dan ook den 6 Maart 1666 de ondertrouw plaats had en den 24 dier maand het huwelijk voltrokken werd. Uit deze echtvereeniging zijn te Ter Neuzen 1 dochter en 2 zoons geboren, van welke de beide zoons zeer jong overleden zyn en de dochter, Elisabeth, op 35-jarigen leeftijd te Middelburg gestorven, den 24 Juni 1702 te Ter Neuzen begraven werd. Nog geen 4 jaar gehuwd geweest zijnde, zag ds. Biscop zijne echtgenoote zich reeds ontvallen, daar zij in haar laatste kinderbed, den 23 December 1669, bezweek, pas 24 jaar oud zijnde. Na ruim 6 jaar als weduwnaar te hebben doorgebracht, hertrouwde hij met Quirina Jacoba Decker, oudste dochter van Paulus Geleynsen Decker, Rentmeester van de Grafelijkheid van Zeeland alhier, en van wijlen Martina Nadde, te Ter Neuzen geboren en aldaar den 14 November 1655 gedoopt. Nadat zij den 7 Juli 1676 in ondertrouw waren opgenomen, werd hun huwelijk den 28sten dier maand alhier voltrokken. Uit dien echt sproten 8 kinderen voort, van welke er 4 vroegtijdig stierven en een zoon Samuel op 23-jarigen leeftijd ongehuwd overleed. Van de drie overige kinderen, Paulus, Izaak en Catharina, ver dient de oudste zoon, Paulus Biscop, nog wel vermeld te worden, als ten jare 1700 zich hier als Medic. Doctor gevestigd hebbende, die menigmaal de kerkelijke betrekking van Diaken en Ouderling, en tevens eene reeks van jaren de Burgemeesterlijke waardigheid bekleed heeft. Bij den inval der Franschen in Staats-Vlaanderen ten jare 1747, met vele ingezetenen van hier gevlucht, had hij te Vlissingen nauwelijks eene veilige schuilplaats gevonden, of hij overleed en werd aldaar begraven, terwijl zijn weduwe Martina de Pauw, later naar hare woning teruggekeerd, in Augustus 1751 alhier haar leven eindigde, 3 kinderen nalatende, van welke de oudste, Johan Enoch Biscop, zich in 1743 hier als Notaris vestigde en later zich tot Schepen verheven zag.
Het kan hier niet de bedoeling zijn om van ds. Biscop en zijne talrijke familie, waartoe ook verscheidene Predikanten behoord hebben en welke vermaagschapt was met niet weinig aanzienlijke geslachten, zoo als: Van den Brande, Pottey, Van de Putte, Parker, Cau, Te Water, Banckert, Boudaen en anderen, een volledig geslachtregister op te nemen, hoezeer zulks ook voor de genealogische wetenschap gansch niet onbelangrijk zoude zijn. Wij bepalen ons echter hoofdzakelijk tot de kerkelijke gemeente van Ter Neuzen, en willen alzoo eene en andere bizonderheid van haren toestand in dien tijd kortelijk aanstippen.
Was reeds hier, gelyk in geheel ons vaderland, den 28 Augustus 1664 een vast- en bededag gehouden, ter oorzake van eene in enkele gewesten der Nederlanden woedende pestziekte, — toen deze in het jaar 1666 al verder en verder was doorgedrongen, bleef ook de gemeente van Ter Neuzen daarvan niet verschoond. Dien ten gevolge werd door den kerkeraad den 25 September van dat jaar besloten, geen huisbezoek te doen; gelijk uit eene volgende aanteekening op den 30 October daaraanvolgende blijkt, dat deze plaats destijds nog zwaar bezocht was door die besmettelijke ziekte, welke inzonderheid onder de arme personen, hier talrijke slachtoffers uit het leven wegrukte.
Behalve de gedurig op nieuw uitbarstende twist en oneenigheid tusschen den Commandeur en den Bailliu, waarvan wij reeds ten jare 1661 melding maakten, en welke oorzaak was, dat bij voortduring nog wel vier jaren achtereen, het gebruik des H. Avondmaals aan deze aanzienlijke personen moest ontzegd worden, kon het onze aandacht ook niet ontgaan, in het kerkeraads-actaboek, van 3 Juli 1671 tot 5 Januari 1674 bij elk driemaandelijksch huisbezoek, door den Predikant telkens aangeteekend te zien: «de gemeynte tot onse droefheyt vol twist ende verwerringhe gevonden.» — Deze onlusten schijnen verwekt te zijn door den Griffier Levinus Witinck, die, met zijnen aanhang, zich zóó vijandig tegen over eene andere party in de gemeente stelde, dat daaruit niet alleen groote verdeeldheid ontstond, maar deze zelfs nu en dan in openbaar schandaal uitbarstte. In den loop van 1074 blijkt het evenwel den Predikant gelukt te zijn, deze vijandige partijen allengs tot onderlinge bevrediging te leiden, zoodat Z. Ew. ten aanzien van het huisbezoek op den 30 Maart 1674 dan ook aanteekende: «de gemeynte door Godts genade in een weynigh beter standt als voorhenen ende in eeniglie meerder ruste gevonden;" gelijk bij het volgende huisbezoek op den 29 Juni te dien op zichte eene getuigenis wordt afgelegd, uit welke af te leiden is, dat de verdeeldheden hadden plaats gemaakt voor eene voldoende vreedzame rust.
Maar die rust schijnt evenwel van geenen bestendigen duur geweest te zijn, daar het blijkt, dat de vrede in de gemeente later meermaal op eene hoogloopende wijze gestoord werd, zonder dat daarvan de oorzaak gemeld wordt. Bij het huisbezoek op den 3 April 1682 teekende Z.Ew. op nieuw aan: «de gemeynte tot ons leetwesen vol twist ende oneenigheyt bevonden»; gelijk eindelijk ook nogmaals, den 2 Januari 1688: «de gemeynte in groote twist ende verwerringhe gevonden.»
Wanneer wij het oog vestigen op de destijds vrij strenge uitoefening van de kerkelijke tucht, om daaruit tot de zedelijkheid der leden te besluiten, dan zien wij ons, zoo hier als allerwegen, gedrongen tot het uitroepen met den wijzen Salomo: «Zegt niet, wat is er, dat de vorige dagen beter geweest zijn dan deze? Want gij zoiult naar zulks niet uit wijsheid vragen. (Prediker VII: 10).
Wie toch onpartijdig de geschiedenis raadpleegt en ziet, dat de kerkeraads-actaboeken in de beide vorige eeuwen, bij alle gemeenten zonder onderscheid, wel voor een derde deel zijn opgevuld met bijzonderheden, waarop de kerkelijke vermaning en tucht werd toegepast, dan moet men zich wel overtuigen, dat «de goede oude tijd», waarop men allicht hoort roemen, toch waarlijk niet in allen opzichte zoo rein, zoo schoon en wenschelijk was, zoo als men die zich voorspiegelt.
Ten opzichte van de Ter Neuzensche gemeente is er dan ook stof te over voorhanden om melding te maken van hetgeen men censurabel achtte, zoo als: openbare dronkenschap, waaraan zelfs vrouwen gedurig schuldig stonden, publiek gekijf, laster, huiskrakeel. ontucht, vloeken, vechten en wat niet al meer. Liefst ont houden wij ons echter hiervan, als ten volle beseffende, dat elke tijd zoowel zijne goede als zijne kwade zijde heeft, en het plichtmatig is om het tegenwoordige niet alleen te toetsen aan het ideale, maar uitsluitend aan de werkelijkheid van het verledene.
De laatste aanteekening van ds. Biscop in het kerkeraads-acta-boek, is van den 27 Mei 1690, en vermoedelijk is hij door langdurige ziekte in zijne bediening verhinderd geworden, aangezien zijn dood daarop gevolgd is. Z.Ew. overleed den 1 December1691 in den ouderdom van 55 jaar, na een dienst, alleen bij deze gemeente, van ruim 26 jaren, en werd zijn lijk bij dat van zijne eerste echtgenoote in de kerk begraven. Zijne tweede gade, Quirina Jacoba Decker, die hij als wed. naliet, hertrouwde met Abel Féchierre, geboortig van Axel, en destijds Proponent bij de Classis van Delft, welk huwelijk in de gemeente van den Hoek den 2 Januari 1696 voltrokken werd, na op den 5 December 1695 aldaar in ondertrouw te zijn opgenomen. Deze Abel Féchierre had al vroeg eenen zonderlingen levensloop. Als Proponent den 25 Januari 1695 tot Predikant te Kruiningen beroepen, moest hij op 22 Maart bij de Classis van Zuid-Beveland het péremptoir-examen ondergaan, wat niet tot genoegen afliep, waarna hij van het beroep vrijwillig afstand deed. Tijdens zijn huwelijk woonde hij te Hulst, doch bracht den 30 Maart 1696 zijne kerkelijke attestatie uit Middelburg naar Ter Neuzen over. Alhier nu met der woon gevestigd, werd hij den 7 April 1697 bij deze gemeente tot Diaken verkozen, doch, na zijne kerkelijke proclamatiën ongehinderd te hebben laten voorbijgaan, weigerde hij, op zeer brutale wijze, zich in deze betrekking te laten bevestigen. Op zijne aangifte daarvoor, den 17 Mei 1703 door de Classis van Walcheren tot Leger-Predikant benoemd en als zoodanig geordend zijnde, vindt men daarna geboekt, dat hij den 29 Nov. 1705 tot het vervullen van eene predikbeurt bij de gemeente van Ter Neuzen werd toegelaten en bij die gelegenheid ook de doopsbediening uitoefende. In 1706 tot Predikant bij de gemeente van Oosterland in Duiveland beroepen, heeft hij die gemeente bediend, tot dat hij, wegens ouderdom en voortdurende ongesteldheid, op zijn verzoek den 23 Nov. 1719 zijn emeritaat verkregen heeft, maar verder wordt er van zijn wedervaren niets gemeld.
Ter vervanging van ds. Biscop, werd den 23 April 1692 alhier de beroeping uitgebracht op:
12. Jacobus Amijs,
Proponent bij de Classis van Walcheren, sinds 11 Maart 1688, die. na bij deze Classis den 29 Mei het péremptoir-examen ondergaan te hebben, den 15 Juni 1692 tot Predikant bij de gemeente van Ter Neuzen bevestigd werd door zijn broeder, ds. Johannes Amijs, Pred. te Aagtekerke.
Te Middelburg den 17 Augustus 1664 geboren en den 21 dito aldaar gedoopt, had hij tot ouders Servatius Amijs, koopman te dier stede, en Francina Hoevers. Zijne broeders waren: 1o. Johannes Amijs, die, gehuwd met Pieternella Aubert. van den 2 Juni 1686 tot aan zijn overlijden op den 9 Mei 1719, Pred. te Aagtekerke was. en 2o. Servatius Amijs, die, als Prop. bij de Classis van Walcheren, den 11 Febr. 1691 te Kortgene beroepen, den 15 April van dat jaar aldaar bevestigd werd, mede door zijn broeder Johannes, en daar ter plaatse den 6 November 1738 overleden is.
Onze Jacobus Amijs studeerde te Utrecht. Na ruim 7 jaar in ongehuwden staat als Pred. te Ter Neuzen gefungeerd hebbende, trad hij in het huwelijk. 1o. met Tanneke Blaes, jongedochter, van Vlissingen geboortig, wier vader aldaar koopman was, waar dan ook den 9 Juli 1699 de ondertrouw plaats had en op den 26 dier maand het huwelijk voltrokken werd. Uit dezen echt werden alhier 2 meisjes en 1 zoontje geboren, die alle drie zeer vroeg overleden, gelijk ook de moeder dezer kinderen, ten gevolge van hare laatste bevalling, den 14 Augustus 1703 te dezer plaatse stierf.
Als haar weduwnaar hertrouwde ds. Amijs: 2o. met Maria Bouwman, jongedochter van Veere geboortig, waar dan ook den 4 Nov. 1705 de ondertrouw en den 24 dier maand de huwelijksvoltrekking plaats had. Uit dezen echt werden hier 2 kinderen geboren, die almede zeer jong overleden, terwijl ook de moeder in het kinderbed den 3 Juli 1708 bezweek.
Als haar weduwnaar hertrouwde hij nogmaals: 3o. met Anna du Bon, jongedochter van Middelburg geboortig, wier vader, in zijn leven, koopman, en naderhand commies-generaal van de admodiatie over Zeeland, te Middelburg was, waar dan ook den 10 November 1710 de ondertrouw en den 9 December daar aanvolgende de echtvereeniging plaats had.
Uit dit derde huwelijk zijn te Ter Neuzen geboren: 1. Maria, gedoopt den 27 September 1711. 2. Johannes, gedoopt den 20 Januari 1715. 3. Jacobus, gedoopt den 14 Februari 1717.
Maar deze zijne derde vrouw zag hij zich den 5 Februari 1730 mede door den dood ontvallen; terwijl bij zijn overlijden, nagenoeg 4 jaar later, alleen de 3 kinderen uit zijn laatste huwelijk nog in leven waren, van welke de dochter toen gehuwd was met Johannes de Coo, secretaris der ambachtsheerlijkheid van Kapelle en Biezelinge, en de beide zonen destijds op de Latijnsche school te Breda waren.
De aanteekeningen van ds. Amijs in het kerkeraads-actaboek dezer gemeente, welke met den 28 Juni 1692 aanvangen en den 2 October 1733, besloten worden, leveren, behalve de jaarlijksche benoeming van kerkeraadsleden, en de voortdurende toepassing van tucht voor dronkenschap, vechtpartijen, onbehoorlijken omgang van vrouwen met soldaten, en wat dies meer zij, — niets belangrijks op, wat der vermelding waardig is.
Na alhier bijna 41 en een half jaar Predikant te zijn geweest, overleed ds. Amijs den 24 November 1733, ten gevolge van eene ziekte van 10 dagen, in den ouderdom van 69 jaar, 3 maanden en 7 dagen, en werd den 30 November hier bij zijne drie vrouwen begraven. Ds. Buchardus Jacobus Reynink, Pred. te Ierseke, hield den 29 November 1733 bij de gemeente van Ter Neuzen eene rouwpredicatie over hem, naar Openb, 14 : 13.
Nadat tot aan het einde van Juni 1734 hier door de Ring-Predikanten, ten voordeele van de drie nagelaten kinderen van ds. Amijs, de predikbeurten vervuld werden, werden intusschen achter volgens drie vruchtelooze beroepingen uitgebracht, namelijk: den 18 April 1734 op ds. Johannes Koerte, Pred. te Serooskerke in Walcheren; den 19 Mei 1734 op ds. Cornelis Gentman Leydecker, Pred. te Sas van Gent, en den 14 Juni 1734 op ds. Johannes Wenceslaus van Otting, Pred. te IJzendijke, werd eindelijk, op den 22 September 1734, beroepen:
13. Bernard Joan Bongardt,
Predikant te Twisk, in de Classis van Hoorn, die verklaarde het beroep te willen opvolgen. Met zijne echtgenoote Elisabeth Smit, herwaarts overgekomen, werd Z.Eerw. den 16 Januari 1735 alhier bevestigd door zijn broeder, ds. Frederik Daniël Bongardt, destijds Predikant te Sluis, met Lucas 10 : 8—9, en deed daarop 's namiddags zijne intree-predicatie uit Jeremia 42 : 4.
Ds. Bongardt had tot vader ds. Daniël Bongardt, die van Sommelsdijk, waar hij als Predikant beroepen, in 1681 zijne kerkelijke loopbaan was ingetreden, den 7 Mei 1692 naar Sluis beroepen, den 2 November van dat jaar aldaar bevestigd werd, en vervolgens den 19 Juli 1701 van daar naar Middelburg verroepen, bij die gemeente den 25 December daaraanvolgende zijne bediening aanvaardde, doch reeds in Februari 1705 te dier plaats overleed. Zijne moeder was Maria de Vos, die als weduwe den 27 Juni 1740 ten zijnen huize te Ter Neuzen haar leven eindigde. Zijn reeds vernoemde broeder was ds. Frederik Daniël Bongardt, geboren te Sluis den 15 October 1696, werd eerst Predikant te Berkhout en daarna te Assendelft, vervolgens te Sluis, zijne geboorteplaats, waar hij den 6 Juli 1732 in dienst trad en den 12 October 1735 ontslagen werd, als beroepen tot Pred. bij de Nederlandsche Hervormde gemeente te Londen, op welke standplaats hij den 17 Mei 1737 reeds overleed, nog geen 41 jaar oud zijnde.
Onze ds. Bongardt werd te Middelburg geboren, en door zijn vader, destijds Pred. aldaar, den 29 October 1702 gedoopt. Na volbrachte studie, den 17 Maart 1727 bij de Classis van Leiden tot Proponent aangenomen, werd hij te Twisk den 26 November van dat jaar tot Predikant beroepen en den 18 Januari 1728 aldaar bevestigd door zijn broeder, toen Predikant te Assendelft, met Hand. 10 : 30—33, 's namiddags zijne intrede doende met Hand. 10 : 34 36, en van welke gemeente hy omstreeks 7 jaar later, bij zijn vertrek naar Ter Neuzen, op den 25 December 1734 afscheid nam met I Sam. 20 : 28—29. Gedurende zijn bijna zesjarig verblijf bij deze gemeente, werden, uit zijn huwelijk met Elisabeth Smit, hier 2 kinderen geboren, namelijk: Elisabeth Maria, geb. 13 Maart 1736 en gedoopt 18 dito. en Daniël Karel, geboren den 7 Febr. 1739 en gedoopt den 15 dito.
Ds. Bongardt heeft zijne aanteekeningen in het kerkeraads-actaboek alhier den 10 April 1735 aangevangen en den 19 November 1740 geëindigd. Deze houden evenwel ook niets in, wat vermelding verdient, dan alleen eene opmerkelijke bizonderheid, waarvan wij gaarne verslag geven.
Onder hen, die van zijn godsdienst-onderwijs gebruik maakten om als lidmaten der gemeente te kunnen worden aangenomen, bevond zich een Portugeesche jood, met name Immanuel Dionys de Casseres, den 10 Maart 1710 te Middelburg geboren, wiens vader, Christiaan Paul Dionys de Casseres, vroeger tot het Christendom overgegaan en bij de Luthersche gemeente te Sleeswijk gedoopt zijnde, op den 17 Januari 1738 nog in leven, doch wiens moeder, Esther Semak Ferro, als jodin overleden was. Deze Portugeesche jood legde in eene buitengewone kerkeraads-vergadering op den 4 October 1739 alhier zijne Christelijke geloofsbelijdenis af, op zulk eene uitstekende wijze, dat de kerkeraad met volle ruimte hem toestond om op Vrijdag den 9 dier maand, bij de voorbereidings predicatie, den H. doop te ontvangen. Dit bondzegel werd hem alzoo toen door ds. Bongardt toegediend, die bij deze plechtige gelegenheid predikte over Hand. 18 : 28, en den doopeling als lidmaat van de Christelijke kerk en van deze gemeente opnam en inzegende, en die als zoodanig dan ook aan de Avondmaalsbediening op den volgenden Zondag alhier deelnam.
Ds. Bongardt den 16 Augustus 1740 naar Tholen beroepen, en zulks aangenomen hebbende, predikte op den 20 November van dat jaar zijn afscheid van de Ter Neuzensche gemeente met II Koningen 6 : 3—4a.
Te Tholen was hij in de bediening van 27 November 1740 tot 23 September 1742, als verroepen naar Hoorn den 24 Mei 1742, waar hij op 7 October van dat jaar zijne intrede deed.
Hoogst opmerkelijk is het voorzeker, dat ds. Bongardt, even als te Ter Neuzen, nu ook weder een jood tot het Chiïstelijk geloof te Hoorn overbracht. Het was thans zelfs een Rabbijn, Israël Salomons genaamd, van Hamburg geboortig, en destijds bedienaar der besnijdenis te Hoorn. Na behoorlijk onderwijs te hebben ontvangen in de geloofs- en zedeleer van het Christendom, is deze den 13 Maart 1757, na het eindigen van de namiddag-predicatie in de Groote Kerk dier stad, in het openbaar de Christelijke belijdenis afgevraagd door ds. Bongardt, die hem daarna op Donderdag den 17 dier maand in diezelfde kerk met plechtigheid den H. doop toegediend en hem alzoo in de Christelijke gemeenschap ingelijfd heeft.
Deze aldus bekeerde jood heeft vervolgens zelf nog nader rekenschap van zijne gevoelens gegeven in een werkje, door hem te Hoorn gedrukt bij T. Tjallingius, onder den titel van: „Den Messias gevonden, aangenomen en openbaar beleden", door Israël Salomousz.
Ds. Bongardt overleed te Hoorn den 11 Juli 1771, aan eene uitteerende ziekte, na de gemeente aldaar bijna 29 jaar als Predikant gediend te hebben, in den ouderdom van nagenoeg 69 jaren, eene weduwe en eene eenige dochter nalatende.
Om in de vacature te Ter Neuzen, veroorzaakt door het vertrek van ds. Bongardt naar Tholen, te voorzien, werd den 9 December 1740, onder directie van ds. Jacobus le Francq, Predikant op den Hoek, de beroeping uitgebracht op:
14. Aegidius Gillissen,
Predikant te Borssele, die zulks aannam. Herwaarts overgekomen, werd hij den 19 Maart 1741 alhier bevestigd door den voornoemden Director, ds. le Francq, met I Petr. 5 : 1—2a, 's namiddags intrede doende met Psalm 102 : 14—16.
Aegidius, —- of eigentlijk met zijnen Nederduitschen naam, Gillis Gillissen, is geboren te Middelburg den 12 Juli 1712 en den 24 dier maan 1 aldaar gedoopt. Zijne ouders waren Gillis Gillissen en Anna Kuypers, die in burgerstand leefden, en wier andere zoon, Pieter Gillissen, later een van de vermaardste boekhandelaren te dier stede geweest is.
In zijne jeugd reeds bestemd voor de vaart op Oost-Indië, en alzoo tot de meevaart opgeleid, kwam er echter, bij zijnen betoon den lust voor wetenschappelijke onderzoekingen, eene belangrijke wending in zijn levenslot. Schoon laat aan de studie geraakt zijnde, kwam hij zulks door eene buitengewone naarstigheid even wel zoozeer te boven, dat hij op 20-jarigen leeftijd de lessen aan de Groninger hoogeschool kon gaan bijwonen, en waar hij den 23 Augustus 1732 als student werd ingeschreven. In 4 jaren tijds zijne studiën volbracht hebbende, werd hij den 1 November 1736 bij de Classis van Walcheren na examen tot Proponent bevorderd. Als zoodanig den 31 Mei 1737 tot Predikant te Borssele beroepen, werd hij den 8 September van dat jaar aldaar bevestigd door ds. Abraham van Velsen, Predikant te 's Heer-Arendskerke, met Deut. 18 : 15 en deed er zijne intrede met I Sam. 12 : 23—24. Aldaar staande werd hij in Maart of April 1739 beroepen te Ritthem en den 22 April 1740 te Wolfaartsdijk, doch wees deze beide beroepingen beleefdelijk van de hand.
Na een ruim drie en een half jarig verblijf te Borssele, nam hij den 12 Maart 1741 afscheid van deze zijne eerste gemeente met Micha 7 : 14, als verroepen naar Ter Neuzen.
Hij was nog ongehuwd toen hij herwaarts kwam, en had zijne zuster, Elisabeth Gillissen, als huishoudster bij zich inwonende. Weldra, na zijne betrekking aanvaard te hebben, nam hij den toestand dezer gemeente nauwkeurig op, en bevond, dat deze 298 lidmaten telde, namelijk: 160 binnen en 138 buiten de stad, onder welk getal evenwel niet begrepen waren de lidmaten, wonende in het Vogelschorre, een polder, ten jare 1700 ingedijkt en tot de gemeente van Ter Neuzen behoorende, wijl die, uithoofde van den verren afstand, meer te Sas van Gent, Axel en elders tér kerke en ten Avondmaal gingen dan wel hier ter plaatse.
Zijn vierjarig verblijf bij deze gemeente is overigens door geene bizonderheden gekenmerkt geworden, welke meldenswaardig zijn te achten.
Den 10 November 1744 naar Bergen-op-Zoom beroepen en zulks aangenomen hebbende, werd Z.Eer.v. den 9 Maart 1745 van zijne betrekking op de gemeente van Ter Neuzen eervol ontslagen en predikte hij den 2 Mei daaraanvolgende hier zijn afscheid met 1 Thess. 2 : 3—7.
Te Bergen-op-Zoom stond hij van 16 Mei 1745 tot 6 Maart 1746 en alzoo nog geen 10 volle maanden, als verroepen naar Vlissingen 7 Nov. 1745. Maar ook daar was hij, van 13 Maart 1746 tot 30 Juli 1747, niet langer dan 16 1/2, maand werkzaam, als door de Curatoren der Friesche hoogeschool den 3 Maart 1747 tot Professor in de godgeleerdheid en academie-prediker in de Nederduitsche taal te Franeker benoemd, welke betrekking hij in de volgende maand Augustus met eene redevoering aanvaardde. Tot Doctor in de godgeleerdheid aan de Franeker- en in de wijsbegeerte aan de Groninger hoogeschool bevorderd, respectievelijk den 1 en 3 April 1748; was hij niet alleen tevens met lof als academie-prediker werkzaam, maar verhoogde ook nog zijnen roem, door aan de geleerde wereld verscheidene vruchten zijner studie in druk aan te bieden.
Den 25 Maart 1748 tot Predikant te Rotterdam beroepen, bedankte Professor Gillissen, even als later, toen lij den 29 April 1759 zich tot Predikant te Utrecht beroepen zag. Eerst op bijna 40 jarigen leeftijd, tijdens hij het Hoogleeraarsambt te Franeker bekleedde, huwde hij den 3 Mei 1752 te Middelburg met Cornelia Petronella Willekens, jongedochter, van Middelburg geboortig, wier moeder, Johanna Zuydhoek, toen nog in leven, doch haar vader, Jacob Willekens, reeds overleden was. Door Curatoren der Leidsche hoogeschool den 12 Februari 1765 tot Hoogleeraar in de godgeleerdheid beroepen, legde hij den 19 Mei van dat jaar zijn dienst als academie-prediker te Franeker neder met eene predicatie over Hebr. 13 : 20—21, en aanvaardde zijne Professorale waardigheid te Leiden den 17 Juni daaraanvol gende met eene redevoering. Ook hier toonde Gillissen, door ijver en werkzaamheid, zich zijner waardig, en verwierf zich door zijne geleerdheid en zijnen godvruchtigen wandel aller hoogachting en liefde.
Bij besluit van Curatoren van den 7 November 1789, werd hem, op ruim 77-;arigen leeftijd, eene eervolle rust toegestaan, waarvan hij nog bijna elf jaren genot had, tot dat hy op den 13 Juni 1800, aan een langzaam verval van krachten, te Leiden overleed, in den gezegenden ouderdom van nagenoeg 88 jaar.
Zijne gade, Cornelia Petronella Willekens, met wie hij 47 jaar gehuwd was, zag hij zich den 28 Mei 1799, in den ouderdom van ruim 69 jaar, door den dood ontvallen, en betreurde hij alzoo nog een jaar lang haar gemis. Hun zoon Aegidius Willekens Gillissen, die den naam zijner moeder bij den zijnen voerde, was eerst Predikant te Hekelingen, 1779, daarna te Krimpen aan de Lek, 1780, vervolgens te Leiderdorp, 1790 en eindelijk te Leiden, 1793, waar hij, om politieke oorzaken, in 1796 ontslagen, doch in 1802 andermaal in dienst gesteld werd; in 1821 Emeritus verklaard, overleed hij aldaar den 15 Januari 1841.
Nog vóór het vertrek van ds. Gillissen uit Ter Neuzen, werd, tot eene spoedige vervulling van de aanstaande vacature, reeds den 4 April 1745, onder zyne directie, beroepen:
15. Johannes Luiningh,
Predikant te Zonnemaire, die, dit beroep opvolgende, den 18 Juli 1745 alhier bevestigd werd door den Predikant Jacobus le Francq, van den Hoek, met I Cor. 16 : 10, 's namiddags intrede doende met II Chron. 6 : 41.
Ten jare 1710 geboren te Dalen, in de provincie Drenthe, werd hij, na volbrachte studiën, den 12 Juni 1736 bij de Classis van Groningen tot Proponent aangenomen. Als zoodanig den 20 Oct. 1738 te Zonnemaire tot Predikant beroepen, werd Z. Eerw. den 28 December van dat jaar bij die gemeente bevestigd door ds. Gellius Aitema, Predikant te Brouwershaven, met I Tim. 4 : 16, en deed er zijne intrede met Rom. 1 : 15 —16, wijzende vervolgens een beroep naar Groede, den 21 Juli 1741 op hem uitgebracht, van de hand. Het beroep van Ter Neuzen intusschen daarna aangenomen hebbende, nam hij den 11 Juli 1745 afscheid van de gemeente te Zonnemaire met Hand. 20 : 26—27. Ds. Luiningh met zijne eclitgenoote Cornelia van Es van Zonnemaire herwaarts gekomen, telde, bij zijne komst in de Ter Neuzensche gemeente, 300 lidmaten, mitsgaders 11, in het Vogelschorre wonende.
Bij den inval van de Franschen in Staats-Vlaanderen ten jare 1747, waren deze op den 17 April van dat jaar nauwelijks vóór Philippine aangekomen, of ds. Luiningh nam, met verscheidene ingezetenen van Ter Neuzen, van hier de vlucht, gelijk ook vele zijner ambtgenooten uit de nabuurschap zulks deden. Maar ofschoon de laatstgenoemden allen, vroeger of later, naar hunne standplaatsen terugkeerden, — ds. Luiningh was de eenige, die deze zijne gemeente herderloos liet. Intusschen stond de predikdienst, hoezeer wel aanvankelijk, toch weldra verder, hier niet geheel stil, aaagezien in het tijdvak van 23 April 1747 tot 28 Juli 1748, bij deze gemeente, door een viertal ringbroeders 67 predikbeurten vervuld werden, nl. door ds. Willem te Water, Pred. te Axel, 1, ds. Into ter Sweege, Pred. te Zaamslag, 21, ds. Timotheus Holscher, Pred. te Sas van Gent, 5 en ds. Jacobus le Prancq van den Hoek, 40 beurten.
Ds. Luiningh werd intusschen den 13 Febr. 1748 te Dirksland en den 31 Maart daaraanvolgende te Serooskerke in Walcheren beroepen. Voor het laatste beroep bedankt, maar het eerste aan genomen hebbende, werd dit beroep den 23 April 1748 bij de Classis van Voorne en Putten goedgekeurd. Intusschen kon ds. Luiningh van de gemeente Ter Neuzen geen ontslag bekomen, vóór dat door Z.Eerw. voldaan was aan de Resolutie van H. Ed. Mog. de Heeren Staten van Zeeland, gearresteerd bij de Classis van Walcheren den 2 Juli 1722, inhoudende, dat de Predikanten, die binnen de drie jaren hunne gemeente verlaten, restitutie moeten doen van al de kosten hunner beroeping, en daarenboven schadeloosstelling moeten geven aan de Diaconie. Uit dien hoofde werd in een Collegium qualificatum, of kerkeraads-vergadering met 2 leden van den Magistraat, te Ter Neuzen, de volgende rekening, ten laste van ds. Luiningh opgemaakt, welke wij hier mededeelen, tot een proefje hoe destijds heeren gedeputeerden, die eenen Predikant gingen hooren, bij zulk eene gelegenheid niet zeer nauwgezet waren, om ten koste der gemeente zoodanig een reisje te doen, en tevens, hoe men de heeren Predikanten kastijdde, wanneer deze binnen de drie jaren het hazenpad kozen.
«Reeckening van 't geene ds. Johs. Luiningh, volgens resolutie van 't Ed. Colleg. Qualif, van Neusen, dient te betalen, soo voor de onkosten van syn E. beroeping, van Sonnemair tot Neusen, 1745, als voor andere dingen:
Voor het reysen van de Heeren gedeputeerde van Neusen na Sonnemair om ds. Luiningh te horen prediken, L. 7—19—0
Voor het versoeken van handopening in de E. Classe van Walcheren, aan onkosten, vacatiën als anders, L. 2—16—7
Voor het inleveren van 't beroep in de E. Class. van Walcheren, met vacatiën en ander verschot, L. 11—11—2
Voor de koster van Ter Neusen Izaak Crynse wegens vacatiën en vragten in het brengen van het beroep aan ds. Luiningh, L. 3—0—0
Aan schipper Jan de Witte over vragt wegens het brengen van de koster Izaak Crynae na Vlissingen, L. 0—8—6
Voor hetgeen ds. Luiningh verschoten had voor de losmakinge in de E. Classe van Sierkzee, en voor syn vragt en onkosten om na Ter Neusen te komen, L. 30—17—0
Somma L. 56—12—3
Debet de Hr. Johs. Luiningh, beroepen Predikant tot Dirxland, wegens het waarnemen van 67 predikbeurten en onkosten tot Neusen, seedert syn E. is weggegaan van Ter Neuzen, op den 23 April 1747 tot den 28 Julius 1748.
Ds. Willem te Water heeft ééns gepredikt, L. 1—0—0
Ds. Into ter Sweege heeft 21 maal gepredikt, L. 21—0—0
Ds. Timotheus Holscher heeft 5 maal gepredikt,L. 5—5—0
Ds. Jacobus le Francq heeft 40 maal gepredikt, L. 40—0—0
Somma L. 67— 5—0
Somma totalis L. 123—17—3
Het E. Colleg. Qualif. van Neusen heeft ook geresolveert weegens de seer groote schade die den armen van Ter Neusen geleden heeft, seedert de afweesigheyt van ds. Luiningh, dat syn. E. ten voordeele voor den armen betalen zoude voor elke Sondag als er niet gepredikt is 4 gulden, en als er eens gepredikt is 2 gulden.
Voor 10 ledig staande Sondagen L. 6—13—4
Voor 51 halve ledig staande Sondagen L. 17—0—0
Somma L. 23—13—4
Totalis L. 147—10—7
Ingevolge het accoord, gesloten tusschen ds. Luiningh en den Director, ds. le Francq, in tegenwoordigheid van Schepen Pieter Lippens, ten huize van ds. Anthonius Wilhelmus de Beveren, Pred. te Middelburg, werd deze rekening nader gewijzigd en in vermindering getracht tot een totale somma van L. 125—18—5
Tot voldoening van welk bedrag door ds. Luiningh in betaling gegeven werd, het zuivere beloop van zijn ordinair tractement als Predikant te Neuzen, van 23 April 1747 tot 8 Aug. 1748, voor hetwelk de Ed. Mog. Heeren Gecommitteerde Raden van Zeeland, door de bemoeyingen van ds. Ie Francq en ter Sweege, eene ordonnantie verleend hadden, ter grootte van 126 pond vl. o. sch. 7 grooten, — weshalve deze kwestieuse zaak, welke eerst den 22 Januari 1750 haar volle beslag kreeg, hiermede was afgedaan, en de nog restende 2 sch. en 2 grooten in de kas der diaconie gestort werden.
Op grond van het bekrachtigde accoord tot de gevorderde schadeloosstelling, erlangde ds. Luiningh nu den 15 Augustus 1748 bij de Classis van Walcheren zijn ontslag als Predikant van Ter Neuzen, en werd hij den 1 Sept. daaraanvolgende te Dirksland bevestigd door ds. Johannes van den Bosch, Pred. te Middelharnis, met Exod. 18 : 19—20, intrede doende met Psalm 124 : 6—8. Aan het einde van 1759 tot Predikant in de gemeente zijner geboorteplaats Dalen beroepen, nam hij den 20 April 1760 te Dirksland afscheid met Nehem. 13 : 14, werd 18 Mei te Dalen bevestigd door ds. Herman Lancelot Boelen, Pred. te Schoonebeek, met Jes. 62 : 6—7, en deed er intrede met Genes. 32 : 9—10a. Te dezer plaats overleed hij den 21 Febr. 1777, oud ruim 66 jaar, en zijne vrouw mede zóó kort na hem, dat beiden te gelijk, den 7 Maart, begraven werden.
Ter vervanging van ds. Luiningh werd den 16 Januari 1749 te Ter Neuzen beroepen:
16. Henricus Verschoor,
Predikant te Oudelande in Zuid-Beveland, die den 20 April 1749 alhier bevestigd is door ds. Into ter Sweege, Pred. te Zaamslag, met Jesaia 30 : 20—21, en zijne intrede deed met 1 Cor. 0 : 16.
Ds. Verschoor werd den 20 Januari 171(3 te Ezinge, in de provincie Groningen, geboren. Hij studeerde te Groningen en werd, na examen op den 4 Sept. 1742, bij de Classis van 't Westerkwartier, tot Proponent aangenomen. Aldus den 28 October 1743 tot Predikant te Oudelande beroepen, werd hij den 7 Juni 1744 aldaar bevestigd, door ds. Petrus van de Kasteele, Pred. te Ellewoutsdijk, met 2 Tim. 2 : 15 en deed er zijne intrede met 1 Cor. 4 : 1 , bij zijn vertrek naar Ter Neuzen, van die gemeente afscheid nemende met Hand. 28 : 23 — 24.
Met zijne vrouw. Neeltje Leyns van Sagen, van Oudelande herwaarts gekomen, werden uit hen te Ter Neuzen geboren: Francina, geb. 10 Febr 1750 en gedoopt 15 dito. Adrianus Jacobus, geb. 12 Juli 1752 en gedoopt 16 dito, doch vroegtijdig gestorven.
Ds. Verschoor was alhier nagenoeg 7 jaar als Predikant werkzaam, toen hij, na eene ziekte van 9 dagen, op den 30 Maart 1756 door den dood van zijnen post werd afgeroepen, in den ouder dom van 40 jaar, 2 maanden en 10 dagen, eene zwangere weduwe met 2 dochtertjes nalatende. Zijn lijk werd op Zaterdag den 3 April in de kerk alhier begraven, waarna op den volgendeu Zondag (4 April) door ds. Cornelius van Oosterwijk, Pred. te Zaamslag, bij de gemeente van Ter Neuzen eene rouwpredicatie over Z.Eerw. gedaan werd, naar Spreuk. 10 : 7a.
Zijne wed. beviel 2 maanden daarna van eene dochter, welk kind den 6 Juni 1756, — dewijl in de vacature op dien dag te Ter Neuzen niet gepredikt werd, — te Zaamslag den H. Doop, en bij die gelegenheid den naam van Henrica Paulina ontving waarover als doopgetuigen stonden: ds. Cornelius van Oosterwijk, Pred. te Zaamslag, en diens echtgenoote Paulina Schouhamer, ds. Diederik Buyt, Pred. te Sas van Gent, en diens vrouw Catharina Tollé, en ds. Jacobus le Francq, Pred. te Hoek, en diens echtgenoote, Johanna Burgstad.
Ruim 8 jaar later overleed ook deze zijne weduwe alhier, en werd den 31 October 1764, bij haren vóóroverleden echtgenoot, ds. Verschoor, in de kerk dezer gemeente begraven.
Vruchteloos werd den 10 Aug. 1756 een beroep gedaan op ds. Thomas Jacobus Hoog, Predikant te 's Heerenhoek, die per missive van 25 dito bedankte.
Uit een nominatie van 9 Proponenten, een drietal gekozen zijnde, werd nu den 19 September, 1756 alhier tot Predikant beroepen:
17. Abraham Harinck,
Proponent bij de Classis van Zuid-Beveland, die zulks per brief, geschreven uit Groede den 29 September, verklaarde aan te nemen.
Op den 6 Februari 1757 alhier bevestigd door zijnen oom, ds. Jacobus Cunel, Pred. te Groede, met 1 Tim. 4 : 16, en met op legging der handen, door den bevestiger en den Director ds. le Francq van den Hoek, plechtig ingezegend, deed hij 's namiddags zijne intree-predicatie, met Psalm 34 : 12.
In het begin van het jaar 1732 te Oudelande geboren, waar zijn vader, ds. Cornelis Harinck van 1720 tot 1736 Predikant was, werd hij, na volbrachte studie, den 12 Mei 1755 bij de Classis van Zuid-Beveland tot Proponent aangenomen, in welke hoedanigheid hij zich ten volgenden jare tot Predikant te Ter Neuzen beroepen zag.
Bij zijne komst alhier, bestond de Ter Neuzensche gemeente uit 335 lidmaten, namelijk: 163 binnen, 153 buiten en daarenboven 19 in het Vogelschorre. Als jongman, geboortig van Oudelande, trad ds. Harinck in het huwelijk met Hijke Wadenburg, jonge dochter, van Franeker geboortig, waarvan de ondertrouw den 14 Juli 1758 te Franeker, en de huwelijks-inzegening den 20 Augustus daaraanvolgende te Wijnaam plaats had. Uit dit huwelijk werden alhier geboren: Anna Maria, geb. 24 Sept. 1759 en gedoopt 30 dito. Cornelis Hendrik, geb. 5 April 1761 en gedoopt 12 dito.
Ten jare 1769 schonken vier kerkeraadsleden aan de gemeente 4 tinnen bekers voor de bediening des H. Avondmaals, welke nog in gebruik, en van buiten elk versierd zijn met een zinnebeeld, namelijk: 1. het laatste Avondmaal; 2. de drie kruiselingen; 3. de geboorte, en 4, de begrafenis van Jezus, waarbij dan ook op elken beker de naam des schenkers vermeld staat, als: 1. Jacobus Leinsen, 2. Marcus de Smidt, 3. Pieter Vermeulen en 4. Pieter Moes, en voorts op allen: Ter Neuzen 1769.
Onder den dienst van ds. Harinck werd, bij resolutie van H. H. Mog. de Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden, de nieuwe Psalmberijming, ook bij deze gemeente, ingevoerd op 1 Januari 1775. De kerkeraad dezer gemeente, sedert het jaar 1647, uit 8 leden bestaande, namelijk: 6 van binnen en 2 van buiten, zoo werd in eene daartoe gewettigde vergadering van 30 Maart 1777 besloten, dat de kerk zich voortaan zoude bepalen tot 4 leden van binnen en 4 van buiten.
Paulus Provoost, met eene acte van aanstelling als Catechiseermeester te Middelburg, zich op den 29 Juni 1793 bij den kerkeraad alhier aangemeld hebbende, werd in die betrekking by deze gemeente ten zelfden dage aangesteld. Het blijkt intusschen, dat deze in genoemde betrekking alhier niet lang gefungeerd heeft, aangezien in de Classicale vergadering van Zuid-Beveland op den 7 October 1794, als een bezwaar werd ingebracht, dat gemelde persoon, die eerst in Goes, met goedvinden van de Predikanten aldaar oefeningen gehouden had, destijds te Kruiningen, alwaar toen, wegens het overlijden van ds. Dijkstra, eene vacature bestond, den predikstoel beklom. De kerkeraad, en de gemeente van Kruiningen waren hier mede ingenomen, en sommige Predikanten onder welke die van Goes, stonden zulks gemakshalve gaarne toe, wijl nu op die wijze de vacatuurbeurten voor hen waargenomen werden. De meerderheid van de leden der Classis oordeelde daarom dat Provoost, van wiens rechtszinnigheid zij zich overtuigd hielden, zou kunnen voortgaan met op dezelfde wijze oefeningen te houden, onder verplichting èvenwel, op de volgende vergadering de Formulieren van Eenigheid te onderteekenen, zonder hem echter aan eenig onderzoek naar zijne bekwaamheid te onderwerpen. Aan dat besluit werd gevolg gegeven, niettegenstaande ds. Lankhorst, Pred. te Ierseke, daartegen ernstig protesteerde, en met krachtige redenen aanvoerde, dat zulke toelating van de openbare bediening nadeelige gevolgen hebben en de wijde deur voor ongeregeldheden openzetten zou. Als krankbezoeker te Goes, sedert 1796, is Paulus Provoost, aldaar in Juli 1808 overleden en den 7 dier maand begraven.
Na eenen dienst van 37 jaren, besloot ds. Harinck zijne rust te gaan nemen, en verzocht alzoo aan den kerkeraad den 28 September 1793 zijn ontslag, en de beroeping van een adjunct-predikant in zijne plaats, tot aanvulling van wiens tractement hij dan gedurende zijn leven jaarlijks 200 gld. zoude bijdragen, welk verzoek in de daartoe gewettigde vergadering van 16 October werd toegestaan. Op den 17 April 1794 vertoonde ds. Harinck de resolutie van de Ed. Mog. heeren Staten van Zeeland, de dato 31 Maart, waarbij zijn gevraagd Emeritaat werd ingewilligd op het ordinaire tractement van 600 gld. 'sjaars, mits Z.Eerw. onder het rechtsgebied van Ter Neuzen, Axel en Biervliet of wel in Zeeland, naar verkiezing, zoude blijven wonen. Den 26 Juni 1794 van zijne betrekking op deze gemeente eervol ontslagen zijnde, presideerde hij den 29 dito voor het laatst bij de kerkeraads-vergadering, en doopte zoo ook voor het laatst op Zondag den 6 Juli 1794, zonder dat het ergens blijkt, of Z.Eerw. hier toen tevens, of wel kort daarna, zijn afscheids-predicatie gehouden heeft.
Zich te Heinkenszand metterwoon vestigende, genoot hij aldaar nog 15 jaar lang, de hem verleende rust, tot dat aan de gemeente alhier op den 2 Juli 1809 kennis werd gegeven, dat hij te dier plaats, in den ouderdom van 77 jaar, 5 maanden en 5 dagen, overleden was, nalatende eene weduwe, zyne reeds vermelde echtgenoote, Hijke Wadenburg, met wie hij bijna 51 jaar gehuwd was, benevens één kind en kindskinderen.
Zijn zoon Cornelis Hendrik Harinck, den 5 April 1761 alhier geboren, werd, na zich aan de Latijnsche school te Goes tot de studie aan de hoogeschool te Leiden voorbereid en die aldaar volbracht te hebben, den 6 Januari 1785 bij de Classis van Walcheren tot Proponent bevorderd. Als zoodanig den 2 Mei van dat jaar te Eikerzee beroepen en den 16 October daaraanvolgende tot Predikant bij die gemeente, door zyn zwager ds. Izaak Matthias Voyer, Pred. te Oudelande, bevestigd, verbleef hij aldaar drie jaar, als zijnde den 10 Juni 1788 naar St. Anna ter Muiden verroepen, waar hij den 7 December van dat jaar, door zijnen voornoemden zwager bevestigd werd, doch overleed te dier plaats reeds op Woensdag den 20 Januari 1790 aan de gevolgen van eene bloedspuwing. Hij liet als weduwe na Agneta van den Heuvell, (geb. te Vlaardingen 2 Juni 1763, uit Hendrik van den Heuvell, Burgemeester aldaar, en Alida van Linden), met wie hij den 11 December 1787 te Wolfaartsdyk gehuwd was door ds. Pieter Hendrik van Lis, Pred. aldaar, als gehuwd met hare zuster Luidwina van den Heuvell. Als zijne weduwe, hertrouwde zij den 31 Januari 1791 in de Waalsche kerk te Zierikzee, met Mr. Johan Christiaan Clement, Schepen, Maire en later Bailliu van Middelburg, weduwer, van Maatje Noorthoek, uit wier beider echt, den 23 Nov. 1791 te Middelburg geboren werd Andries van der Poest Clement. Zij is den 20 Mei 1805 te Bergen-op-Zoom, en haar 2de echtgenoot den 27 Sept. 1831 te Steenbergen overleden, hunnen voornoemden zoon nalatende, die, als weduwer, van Josina Cornelia Vissers, den 6 Nov. 1774 te Zevenbergen overleden is.
De dochter, Anna Maria Harinck, den 24 Sept. 1759 alhier geboren, huwde den 20 October 1782 te Oudelande met ds. Izaak Matthias Voyer, jongman, geboortig van Goes, sinds 10 Juni 1731 Pred. te Oudelande, van waar hij den 22 Aug. 1790 vertrok naar Nieuwe Tonge. Vervolgens werd hij 1 Juni 1800 Pred. te 's Heer Abts- en Sinoutskerke, den 8 Maart 1812 te Koudekerke in Walcheren, en den 12 Nov. 1820 te Heinkenszand, waar hij 14 Dec. 1823, ruim 68 jaar oud, overleed. Zijn wed. is den 5 Januari 1830, in den ouderdom van ruim 70 jaar, te Goes overleden, hun eenig kind, Johannes Abraham Henricus Voyer, nalatende, die, gehuwd met Johanna Gola de Fouw, als advokaat te Heinkenszand den 23 Mei 1860 overleed, eene dochter, Anna Maria Voyer nalatende, die, den 23 Oct. 1827 te Goes geboren, als echtgenooote van den Burgemeester, B. Vermande te Heinkenszand, den 29 Januari 1892, oud 64 jaar, aldaar overleden is.
Staats-Vlaanderen, in de laatste helft van 1794 door de Franschen veroverd en vervolgens onder de overheerde gewesten van Frankrijk opgenomen zijnde, onderging toen daardoor in allerlei opzicht eene groote verandering. De kerkelijke gemeenten moesten van nu voortaan uit eigene middelen voor de bezoldiging van hare Predikanten zorgen, en werden tevens aan het bestuur en opzicht der Classis van Walcheren en van Zuid-Beveland onttrokken, zoodat, bij gemis van regel en wet, bijna allerwegen groote wanordelijkheden plaats grepen, totdat door het Fransche Bestuur te dierzake allengs bepalingen werden gemaakt, welke evenwel alleszins van willekeur getuigden.
De gemeente van Ter Neuzen leed in dien onrustigen tijd, gedurende drie jaren, in geene geringe mate onder deze wanordelijkheden. Na het vertrek van ds. Harinck, werd het Directorschap in deze vacante gemeente aanvankelijk waargenomen door ds. Jan Daniël Augier, Pred. op den Hoek, zonder daarvoor evenwel de belooning te genieten, welke Z.Eerw., naar vroeger gebruik, wettiglijk toekwam, aangezien, niet alleen de gemeenteleden weigerden voor de vacaturekosten iets bij te dragen, maar ook het verzoek om eene bijdrage, tot dat einde uit de stedelijke kas te ontvangen, door de Municipaliteit werd afgewezen.
Het spreekt alzoo van zelf, dat de predikbeurten hier niet dan hoogst gebrekkig vervuld werden.
Maar intusschen liet zeker persoon uit Walcheren, van Oost-Souburg geboortig, Jan van Daalen geheeten, die, te Lingen gestudeerd hebbende, voorgaf aldaar tot den predikdienst te zijn toegelaten, en die alhier niet weinig beschermers vond, menigwerf op den predikstoel dezer gemeente zijne talenten hooren, totdat hij daarin, almede onwettiglijk vervangen werd door den in 1795 wegens ergerlijk gedrag afgezetten Predikant van Arnemuiden, ds. Andreas Hoffman, die van wege de Municipaliteit tot de uitoefening van den predikdienst en het Catechiseeren der jeugd, alhier tijdelijk werd aangesteld.
Ten opzichte van Jan van Daalen valt te vermelden, dat hij, na eenige studie te Lingen genoten te hebben, langs slinksche wegen gepoogd heeft zich tot den predikdienst te zien toegelaten, wat hem echter niet gelukt is. Hij leefde intusschen steeds ambt en werkeloos van de gaven zijner aanhangers, en liet zich, vooral bi] begrafenissen op Walcheren, als bidder en tafelvriend gebruiken, voor een gezet tarief van een Zeeuwschen Rijksdaalder, of wat men hem meer in de hand wilde stoppen. Gehuwd met Pieternella Geldhoff, mede van Oost-Souburg geboortig, vierden zij, op den 22 Aug. 1846 te Middelburg, ofschoon in behoeftige omstandigheden, hunne 63-jarige echtvereeniging, hij 83 en zij 82 jaar oud zijnde. Hij is den 23 Aug. 1848 te Middelburg, waar hij, in de Nieuwe Oostersche straat, no. 86 woonde, overleden.
Wat den zoo even genoemden Predikant, ds. Andreas Hoffman, betreft, — deze was achtervolgens in dienst, te Graft, 17 Nov. 1782—16 Nov. 1783, te Oudkarspel, 30 Nov. 1783—25 Mei 1788, te Tholen, 15 Juni 1788—22 Dec. 1793, en te Arnemuiden sinds 29 Dec, 1793, totdat hij, wegens aanhoudende dronkenschap, den 11 Febr. 1795 van zijne Predikants-betrekking al daar ontzet werd.
Ook deze zocht partij te trekken van den toestand, waarin de gemeente van Ter Neuzen verkeerde, en waar hij bij velen ondersteuning vond, om zich in den predikdienst in te dringen. De welgezinde kerkeraadsleden echter, die op wettige wijze eenen Predikant trachtten te bekomen, wendden zich te dien einde, den 19 Oct. 1795, per request tot den Municipalen Raad, welke daarop een besluit nam van den volgenden inhoud: »dat op de requesten, »zoo van den Predikant Hoffman, als ook bizonder op die van het »meerendeel der in- en opgezetenen dezer stad en ambacht, en »gelet op den herderloozen toestand der gemeente, en de schade »voor den armen, door het hoogst gebrekkig vervullen der predikbeurten, — de Predikant Hoffman gepermitteerd werd tot het »houden van openbare kerkelijke redevoeringen en het godsdienstig «onderwijs der jeugd, tot nader opzeggens toe, aangezien de gesmeente niet meer behoorde tot de Classis van Walcheren, als »zijnde deze landen met Frankrijk vereenigd.»
Deze resolutie, bij den kerkeraad in zijne vergadering van 23 dito gelezen zijnde, werd daartegen op staanden voet, door den Director, ds. Augier met den ganschen kerkeraad geprotesteerd, als strijdig met alle hun bekende kerken-ordeningen en gebruiken, en extract daarvan bij den Municipalen Raad ingezonden.
In eene kerkeraadsvergadering van den 26 dier maand, waarin 2 leden van den Municipalen Raad verschenen, werd nu het antwoord van de Municipaliteit gelezen, inhoudende: »dat de predi»kantsberoeping naar de Wetten der Classis van Walcheren is vervallen, alzoo deze landen, of het voorheen Hollandsch Vlaanderen, met Frankrijk is vereenigd, volgens de Wet en het Decreet »van de Nationale Conventie, te Parijs genomen op den 9 Vendémiaire 4e. jaar der Republiek, en in deze gemeente lieden (28 »vendemiaire of 19 October) gepubliceerd.»
Na de lezing hiervan, werd voorts besproken, op hoedanige wijze gelden bijeen te krijgen voor een predikants-tractement en de beroepmgskosten, - waarvan de uitslag was, dat men pogingen zoude aanwenden bij de gemeente, tot het invorderen van eene vrijwillige contributie, desnoods met behulp van het gezag der Municipaliteit.
In eene Consistorie-vergadering van den 25 December 1795, onder het presidium van den Director, ds. Augier, werd medegedeeld, dat de aangewende pogingen bij de gemeente, ter verkrijging var. de vereischte contributie, tot niets hadden geleid. Door de kerkeraadsleden werd voorts hun verlangen te kennen gegeven, om, ingevolge de aanschrijving van de Classis van Walcheren, zich per request tot de Municipaliteit te wenden, ten einde ds. Hoffman uit de kerk alhier te weren. De Director ontraadde zulks, als eene doellooze poging, aangezien toch het ingediende protest van den 23 October reeds elke handeling met den Municipalen Raad had afgesneden. Als Director legde hij nu ook zijne betrekking bij denkerkeraad alhier neder, eensdeels, wijl hij geene schadeloosstelling voor zijne moeite kon erlangen, maar teveus ook, omdat hij zich door de tijdsomstandigheden gedrongen zag, eerlang van zijne predikants-betrekking op den Hoek afstand te doen, en te beproeven, of hij als krankbezoeker te Amsterdam zich een middel van bestaan zou kunnen verschaffen.
Intusschen blijkt, dat ds. Hoffman gebruik gemaakt heeft van de gemelde resolutie der Municipaliteit van den 19 Oct. 1795 om niettegenstaande het protest van den kerkeraad, hier als predikant den dienst te verrichten. Op overtuigende wijze blijkt dit toch mede, uit de door hem nieuw aangelegde doop- en trouwboeken, waarin hij op den 13 Februari 1796 eigenhandig heeft aangeteekend, dat hij eenige dagen te voren was aangesteld als «provisioneel predikant in den vollen dienst te Ter Neuzen,; mitsgaders, dat de kerkeraad op den 12 Maart daaraanvolgende, door den Franschen Commissaris Stroes, geheel ontbonden zijnde, op dien dag, bij volksstemming, door een nieuw Collegie van Kerkbestuur was vervangen.
De bescherming, welke ds. Hoffman hier aanvankelijk gevonden had, begon intusschen van lieverlede zeer af te nemen, toen men bespeurde, dat hij zich nog aanhoudend aan dronkenschap bleef schuldig maken. Aan het einde van het jaar 1796 werd hem alzoo zijn dienst hier opgezegd, en verbond hij zich nu weder voor den predikdienst bij de vacante gemeente van Hontenisse c. a. waar men hem uit vrijwillige bijdragen 400 gld. jaarlijks toelegde. Doch, na van 1 Januari 1797 tot April 1798 in die betrekking aldaar werkzaam te zijn geweest, zag men zich genoodzaakt, om zijn ergerlijk levensgedrag, hem ook van daar te verwijderen.
Aan den wanordelijken toestand van zaken, kwam dan nu toch hier, bij het vertrek van ds. Hoffman naar Hontenisse, gelukkig een einde, wijl er thans een accoord getroffen werd met de Predikanten van den ring, om hier geregeld de predikbeurten te komen vervullen, totdat men geslaagd zoude zijn in het bekomen van een wettigen Predikant.
Tot dat einde werd nu den 4 December 1796 hier eene buiten gewone kerkeraadsvergadering belegd, onder directie van ds. Antonius Wilhelmus Koocken, Pred. op den Hoek, waarbij tevens 5 particuliere leien der gemeente zitting namen, tot het opnemen van de stemmen, ten einde bij volksstemming eenen Predikant voor deze gemeente te kiezen. De uitslag hiervan was, dat, uit eene nominatie van 5 Predikanten, 107 stemmen werden uitgebracht op ds. Cornelis Jacobus Pols, Pred. te s'Heer-Arendskerke, die, alzoo bij meerderheid van stemmen, beroepen zijnde, evenwel be dankte, zelfs ook voor eene kort daarna herhaalde beroeping, in het begin van 1797 op Z.Eerw. uitgebracht.
Op gelijke wijze werd daarna, bij stemming, gekozen en beroepen:
18. Georgius Tresling,
Predikant te Burgh op het eiland Schouwen, die, de beroeping aangenomen hebbende, herwaarts kwam, en den 2 Juli 1797 hier bevestigd werd door ds. Hermanus Wesselink, Pred. te Axel, met Luc. 14 : 23, 's namiddags intrede doende met Psalm 119 ; 18—19.
Ds. Tresling werd den 30 Juli 1742 te Leeuwarden geboren, waar zijn vader, Samuel Tresling, Nicolaasz., gehuwd met Johanna Coremans, toen organist was van de Westerkerk aldaar. Na volbrachte studiën, den 24 April 1770 Proponent geworden bij de Classis van Leeuwarden, was hij eerst Pred. te Nes op Ameland, van 1777 — 1787, toen hij, door de tijdsomstandigheden, zijne betrekking daar moest nederleggen. Hij werd nu te Leeuwarden aangesteld tot Praeceptor bij de Latijnsche school, onder verbintenis van bij de Nederduitsch Hervormde gemeente te dier stede, op bepaalde tijden, geregeld eenige predikbeurten waar te nemen.
Den 5 Januari 1791 tot Pred. te Burgh op het eiland Schouwen beroepen, bediende hij die gemeente, van 29 Mei 1791—25 Juni 1797, intusschen voor de beroepen, in 1792 naar Zonnemaire en in 1794 naar Wissekerke in Noord-Beveland, bedankt hebbende.
Met zijne echtgenoote Frena Vollenweider, mede vau Leeuwarden geboortig, benevens 3 dochters en 1 zoon, herwaarts gekomen, bestond deze gemeente destijds uit 474 lidmaten, namelijk 214 buiten, 230 binnen en 30 in het Yogelschorre. De aanteekeningen van ds. Tresling in het Kerkeraads-actaboek dezer gemeente, welke den 21 Juli 1797 aanvangen en den 9 September 1808 eindigen, leveren geene meldenswaardige bizonderheden op. Den 26 Febr. 1808 naar Schore en Vlake in Zuid-Beveland beroepen en zulks aangenomen hebbende, predikte hij, na een dienst van ruim elf jaar bij de gemeente van Ter Neuzen, den 18 Sept. 1808 alhier zijn afscheid met Hand. 20 : 31. Te Schore, c. a. stond Z.Eerw. van 9 Oct. 1808—1 Dec. 1811, als verroepen naar Meliskerke c. a., waar hij van 15 Dec. 1811 zijn dienst vervulde tot dat de dood hem, den 28 October 1824 van zijnen post afloste. Hij bereikte den ouderdom van ruim 82 jaar, eene weduwe en 4 gehuwde kinderen nalatende. Aan de gemeente van Ter Neuzen werd den 14 November door haren Predikant, ds. Dijkstra, in zijne voorafspraak, van dit overlijden kennis gegeven.
Ter vervulling van de vacature bij de gemeente van Ter Neuzen, ontstaan door het vertrek van ds. Tresling naar Schore c. a., werd den 7 Augustus 1808 alhier eene Kerkeraadsvergadering belegd, onder directie van ds. Wesselink, Pred. te Axel, waarbij de gemeenteleden waren opgeroepen, om bij stemming de keuze tot eenen nieuwen Predikant te bepalen. Met 46 stemmen vóór en 34 tegen, viel die keus op ds. Cornelis Jacobus Pols, destijds Pred. te Scherpenisse, die alzoo beroepen werd. Doch, even gelijk in 1797 tweemaal, zoo ook nu ten derdemale, werd dit beroep door Z.Eerw. van de hand gewezen.
Na deze vruchtelooze poging, werd nu, aan het einde van 1808, weder bij stemming, de beroeping uitgebracht op:
19. Johannes Maas,
Predikant te Grijpskerke in Walcheren, die aan deze zijne gemeente den 29 Januari 1809 berichtte, dat hij de beroeping naar Ter Neuzen had aangenomen.
Na op den 14 Mei 1809 te Grijpskerke zijne afscheidspredicatiê gehouden te hebben, werd Z.Eerw. den 28 dier maand alhier bevestigd door ds. H. Wesselink, Pred. te Axel, met Openb. 1 : 16a en deed zijne intrede met Zach. 6 : 15b. Ds. Maas kwam tot deze gemeente over, vergezeld van zijne echtgenoote, Maria Elizabeth van Eerden, geboortig van Bodegraven, met welke vrouw, als weduwe van Willem Wisse, in leven Ambachtsheer en Schout van Grijpskerke, Z.Eerw. den 28 Mei 1805 te Grijpskerke getrouwd was, — mitsgaders van eene dochter uit haar eerste huwelijk, Johanna Willemse Wisse genoemd, die later te Ter Neuzen over leden is.
Hij was een zoon van ds. Wilhelmus Maas, laatst Pred. te Vierlingsbeek, en van Catharina van den Berge, en werd den 27 Augustus 1(56 te Gorinchem geboren. Na te Harderwijk gestudeerd te hebben, werd hij den 3 September 1783 bij de Classis van Nijmegen tot Proponent bevorderd, en diende hij nu, gedurende ruim anderhalf jaar als hulpprediker te Nijkerk op de Veluwe. Den 31 Aug. 1785 tot Predikant te Hoedekenskerke beroepen, werd hij den 5 Febr. 1786 bij die gemeente bevestigd door zijn zwager, ds. Johan Hendrik Holsappel, Pred. te Ellewoutsdijk, als gehuwd met zijne zuster, Anna Maria Maas, en predikte hij den 29 Juli 1792 aldaar zijn afscheid, als verroepen naar 's Gravenpolder, waar hij stond, van 5 Aug. 1792—4 Oct. 1796, toen hij door de Classis van Zuid-Beveland, van zyn dienst te 's Gravenpolder ontslagen werd, uit hoofde hij den eed weigerde te doen, welke na de revolutie van 1795 door het Fransche Bestuur was vastgesteld. Ten volgenden jare trad hij toch weder in dienst, en wel te Zuidzande, waar hij den 20 Aug. 1797 bevestigd werd en verbleef tot 14 Oct. 1804, als verroepen naar Grijpskerke in Walcheren waar hij den 21sten dier maand zijn dienst aanvaardde. Voor een beroep naar de naburige gemeente van Koudekerke in Dec. 1805 bedankt hebbende, verbond hij zich op nieuw te Grijpskerke, predikende op den 1 Januari 1806 over Gal. 4 : 19, doch verliet haar evenwel in 1809, uit hoofde van het door hem aangenomen beroep naar Ter Neuzen. Tijdens zijn verblijf bij deze gemeente, mocht hij hier de gezegende Staatsomwenteling beleven en bijwonen, waardoor ons Vaderland uit de macht van Frankrijk bevrijd werd. Op den 2 Febr. 1814 vertrok de laatste Fransche krijgsbezetting uit Ter Neuzen, en zoo zag men zich van eene overheersching verlost, waaronder men gedurende ruim 19 jaren lang had gebukt gegaan.
Na op nieuw onder de gewenschte regeering van het beminde Vorstelijke Stamhuis van Oranje-Nassau gekomen te zijn maakte de Souvereine Vorst, die in 1815, onder den titel van WILLEM I, als Koning der Nederlanden werd uitgeroepen, al aanstonds bepalingen ten opzichte van Staats-Vlaanderen, hetwelk, op verlangen der bewoners, den 20 Juli 1814, onder den naam van Zeeuwsch-Vlaanderen, met Zeeland vereenigd werd.
Zoo ook werd, ten aanzien van het kerkelijke, door dien Vorst, bij een allergunstigst besluit van den 9 Januari 1815, het lot der Hervormde gemeenten in deze landstreek verzekerd, tengevolge waarvan bepaald werd, dat de Predikant der gemeente van TerNeuzen eene jaarwedde zoude genieten van 1100 gulden, waartoe 800 gulden uit 's Lands kas verstrekt en 300 gulden uit de gemeentefondsen behoorde bijgedragen te worden. Hierdoor zag dan nu ook die gemeente zich van den drukkenden last ontheven, gedurende 20 jaren gedragen, om uit eigen boezem te voorzien in de bezoldiging van hare Predikanten en in al de benoodigdheden voor den openbaren eeredienst.
Intusschen was door die Koninklijke zorg tevens een algemeen kerkelijk bestuur onder de Hervormden in ons Vaderland tot stand gekomen. Daarbij werd de provincie Zeeland in vier klassen verdeeld, van welke die van IJzendyke, de gemeenten van Zeeuwsch-Vlaanderen onder haar ressort had, verdeeld in 3 ringen, van Sluis, IJzendijke en Axel, welker vergaderingen op de drie gemelde plaatsen den 3 April 1816 plechtig geïnstalleerd werden, terwijl de eerste klassicale vergadering te IJzendijke op den 25 Juni 1817 plaats had. Sinds dien tyd behoort alzoo de Hervormde gemeente van Ter Neuzen tot de Classis van IJzendijke, ring van Axel.
Aan dit Klassikaal Bestuur ontving de Kerkeraad dezer gemeente eene aanschrijving van den 20 Juni 1816, op last van het Provinciaal Kerkbestuur van den 17 Mei bevorens, ten einde het kerkelijk gebruik van de Evangelische gezangen in die gemeenten van het voormalig Staats-Vlaanderen, waar zulks tot hiertoe nog niet vrijwillig geschied was, niet langer uit te stellen. Ter voldoening aan die aanschrijving, werd door de Predikanten, in hunne ringvergadering te Axel, om hierin eenparig te werk te gaan, de invoering van de Evangelische gezangen bepaald op Zondag den 14 Juli 1816, gelijk daarvan dan ook op dien dag, zoo te Ter Neuzen door ds. Maas, als ook te Axel en te Zaamslag, gevolg is gegeven.
Ds. Maas, den 20 Juni 1817 naar Hoedekenskerke beroepen zijnde, en wenschende tot deze zijne eerste gemeente terug te keeren, werd, in eene kerkeraadsvergadering van 22 September alhier, van zijne betrekking tot deze gemeente eervol ontslagen, en predikte op den 28 dier maand zijn afscheid met I Thess. 4 : 1—2. De gemeente bestond bij zijn vertrek uit 630 lidmaten. Te Hoedenkenskerke den 5 Oct. 1817 bevestigd, hervatte hij op dien dag, na een tijdsverloop van ruim 25 jaren, op nieuw zijn predikdienst aldaar. Reeds ten volgende jare, op den 17 Dec. 1818, ontviel hem te dier plaatse door den dood zijne echtgenoote Maria Elisabeth van Eerden, in den ouderdom van 67 jaren. Na een dienst van nog ruim 8 jaren, zag hij zich gedrongen, wegens zwakheid van gezicht, zyn Emeritaat aan te vragen, en nam, ten gevolge hiervan, den 26 December 1825 van de gemeente Hoedekenskerke zijn afscheid, en vertrok van daar naar Serooskerke in Walcheren, om op den hof „Arendsrust", in die gemeente, zijne overige levensdagen in rust door te brengen. Niet veel langer dan een jaar had hij hiervan evenwel genot, wijl hij, in den ouderdom van ruim 70 jaren, den 11 Januari 1827 overleed.
In de vacature, nu te Ter Neuzen ontstaan, werd den 23 Sept. 1817 reeds handopening verleend tot het doen van een beroep. Doch, nog vóór daartoe over te gaan, werd hier intusschen op Zondag den 2 November 1817 plechtiglijk „het derde eeuwfeest der gezegende kerkhervorming" gevierd, onder voorgang van den Consulent, ds. Christiaan Meeuse, Pred. op den Hoek, die tot grondslag zijner feestreden legde, Openb, 3 : 3 a . In de kerkeroadsvergadering van den 4 November 1817 werd nu hier het beroep uitgebracht op:
20. Pieter Six Dijkstra,
Predikant te Kapelle op Zuid-Beveland, die op den 23sten dier maand aan zijne gemeente kennis gaf, deze beroeping te zullen opvolgen, ten gevolge waarvan hij op Paaschmaandag den 23 Maart 1818 van haar afscheid nam met II Petr. 3 : 18; van daar overgekomen, werd hij den 5 April 1818 alhier bevestigd door zijn behuwdbroeder, ds. Lodewijk Frederik Westerbeek van Eerten, Pred. te Nieuwvliet, met Luc. 12 : 42—44, en deed zijne intrede met Ps. 119 : 105.
Ds. Dijkstra, den 28 Mei 1787 te Kruiningen geboren, had tot ouders ds. Jollius Dijkstra, Predikant aldaar en Jacoba Six, en ontving bij zijnen doop op den 3 Juni den naam van Pieter Six, waarby als getuige tegen woordig was Christina Cornelia Andriessen, wed. van Kapitein Pieter Six. Hij was pas 7 jaar oud, toen hij zijn vader, den 15 Aug. 1794 te Kruiningen door den dood verloor. Na zich aan de Latijnsche school te Middelburg voorbereid te hebben tot de studie te Leiden, werd hij, na die studiën volbracht te hebben, den 2 Oct, 1810 bij de Classis van Zuid-Beveland tot Proponent bevorderd. Als zoodanig reeds den 14den dier maand tot Predikant te Kapelle beroepen, werd hij den 3 Maart 1811 aldaar bevestigd door zijn behuwdbroeder, ds. Jan Frederik Ilenry, Pred. te Ierseke, bij welke gemeente hij verbleef, na den 12 Dec. 1813 voor een beroep naar Ovezande en Driewegen, en den 4 Augustus 1816 voor dat naar Kruiningen bedankt te hebben, totdat hij den 23 Maart 1818 van haar afscheid nam, om naar Ter Neuzen over te gaan.
Ds. Dijkstra, den 16 Aug. 1822 tot Pred. te Bruchem c. a. beroepen, gaf den 8 Sept. alhier kennis, daarvoor bedankt te hebben, zich den 15 dito aan deze gemeente nader verbindende met eene leerrede over I Thess. 5 : 23. Al spoedig daarna, den 10 Juni 1823, te Oostburg beroepen, bedankte Z.Eerw. almede hiervoor, en verbond zich den 6 Juli, als op nieuw aan de gemeente van Ter Neuzen met eene leerrede over Joh. 12 : 44—50.
Bij de voorbereidings-predicatie op den 11 April 1823, naar aanleiding van Hebr. 12 : 14—24, ter gelegenheid van de bevestiging der nieuwe lidmaten, volbracht ds. Dijkstra alhier ook nog eene bizondere plechtigheid, namelijk den doop der bejaarden aan eene jonge dochter, Janna de Smidt, Esthers dochter, 23 jaar oud zijnde, waarbij ook de Predikanten van Axel, Zaamslag en den Hoek tegenwoordig waren.
Bestond de bevolking van Ter Neuzen in 1821 uit 1258 zielen van den Hervormden godsdienst, onder welke 648 lidmaten geteld werden, op den 1 Januari 1825 bestond die bevolking uit 1437 zielen, met nog 136 Roomsch-Katholieken, terwijl het getal lidmaten der Hervormde gemeente toen tot 674 gestegen was.
Gedurende den dienst van ds. Dijkstra bij deze gemeente, zag Z.Eerw. zich vervolgens, den 20 Oct. 1826 nog beroepen te Oost-Kapelle, doch bedankte, en verbond zich den 12 November alhier met eene leerrede over II Cor. 13 : 9b;. Eveneens werd een beroep naar 's Heerenhoek, den 18 September 1829 uitgebracht, door Z.Eerw. beleefdelijk afgewezen.
Intusschen overleed Z.Eerw. alhier, na eene kortstondige ziekte, in den vroegen morgen van den 10 Sept, 1830, op ruim 43-jarigen leeftijd, nalatende, met zijne kinderen, eene treurende weduwe, Dina Frederika Henry, jongste dochter van ds. Johannes Henry, laatst Pred. te Middelburg, en van Dina Diepenhorst, die ten jare 1831 van hier naar Sluis vertrok, en later, te Middelburg wonende, den 21 November 1854 aldaar, in ruim 71-jarigen ouderdom, overleed.
Bij het overlijden van dezen haren beminden Leeraar, werd de gemeente reeds op Zondag den 12 Sept. bepaald door ds. Nicolaas Borsboom, Pred. te Axel, met eene leerrede over Ps. 90 : 12, waarna op den volgenden Zondag door den Consulent, ds. Meeuse, van den Hoek, eene opzettelijke rouwpredicatie over Z.Eerw. werd uitgesproken, naar Joh. 11 : 11J. Aan de gemeente van Kapelle werd mede op den 19 Sept. door den Pred. ds. Arend Mensmii van Willes aldaar van dit overlijden kennis gegeven met eene leerrede over I Thess. 4 : 17a.
Van zijne nagelatene kinderen mag niet onvermeld gelaten worden zijn zoon, Johannes Jollius Six Dijkstra, geboren te Kapelle den 21 Januari 1813. Na te Utrecht gestudeerd te hebben, en den 6 Oct. 1836 bij het Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland als Candidaat tot den H. dienst toegelaten te zijn, diende hij van Maart 1840 tot Juli 1842, en alzoo ruim 2 jaar, als hulpprediker te Ellewoutsdijk, waarna hij, tot Predikant aldaar beroepen, als zoodanig van 11 Sept. 1842—25 April 1852, bij die gemeente nog verder zijn dienstwerk vervulde. Den 19 November 1851 verroepen naar Kadzand, waar hij den 2 Mei 1852 bevestigd werd, diende hij die gemeente nog ruim 41 jaar, als Emeritus verklaard, den 1 Oct. 1893 zijne taak aldaar besluitende met eene afscheidspredicatie over Hand. 15 : 29c, op ruim 80-jarigen leeftijd.
Intusschen verdient hier ook aangestipt te worden, dat, nog tijdens het verblijf van ds. Dijkstra alhier, Ter Neuzen, tot dusverre een stil en onaanzienlijk plaatsje, omringd van menigvuldige moerassen, en waar de bevolking haar bestaan vond in den landbouw, den kleinhandel en eenige scheepvaart, — eene groote verandering begon te ondergaan. Vooreerst door het graven van het kanaal van Ter Neuzen op Gent, waarmede in April 1825 een aanvang werd gemaakt, hetwelk den 15 November 1827 voltooid was, en den 18 den dier maand voor de groote scheepvaart plechtig geopend is geworden. Door den aanleg van dit grootsche werk, behoort Ter Neuzen thans tot eene der voornaamste zeehavens.
Na het ontstaan van de Belgische revolutie in 1830, werd aldra besloten tot het aanleggen van eenige veldwerken, om Ter Neuzen zooveel mogelijk tegen vijandelijke aanvallen te beschermen. En zulks werd in 1833 belangrijk voortgezet, toen bij Koninklijk besluit van 1 i Juli bepaald werd, dat Ter Neuzen van vesting werken zou voorzien worden. Hierdoor verrezen hier militaire gebouwen voor het steeds aanwezig zijnde garnizoen, hetwelk almede aanleiding gaf, dat hier allengs zoo meer eene algemeene bedrijvigheid ontstond, bij eene buitengewone toeneming van de bevolking het gedurig aanbouwen van nieuwe huizen, waardoor, behalve de eenige lange straat, met enkele dwarsstraatjes, waaruit deze plaats voor dien tijd bestond, nu sedert een tal van nieuwe straten zijn aangelegd, zoodat Ter Neuzen, door het toenemend vertier eene zeer welvarende plaats, onkenbaar geworden is voor hen, die sinds ettelijke jaren aldaar niet meer geweest zijn.
Om tot de Kerkelijke gemeente terug te keeren, werd in de vacature, door het overlijden van ds. Dijkstra ontstaan, den 29 Juli 1831 beroepen:
21. Johan Pieter Hofman,
Pred. te Breskens, die, deze roeping opvolgende, den 13 Nov. 1831 alhier bevestigd werd door den Consulent, ds. Chr. Meeuse, Pred. op den Hoek, met Jac. 1 : 21b, en zijne intrede deed met Hebr. 2 : 3a.
Ds. Hofman, zoon van Pieter Hofman en van Maria Roosendaal is den 31 Oct. 1781 te Middelburg geboren. Na volbrachte studiën te Leiden, den 3 Oct. 1805 bij de Classis van Walcheren tot Proponent aangenomen, en als zoodanig den 21 Januari 1806 tot Pred. te Kleverskerke beroepen, diende hij deze zijne eerste gemeente, van 8 Juni 1806—29 Oct. 1809. Verroepen naar Baarland 16 Juni 1809, stond hij aldaar, van 19 Nov. 1809—10 Dec. 1815, intusschen den 30 Oct. 1814 voor een beroep naar Ritthem bedankt hebbende. Vervolgens den 27 Sept. 1815 te Breskens beroepen en zulks den 22 Oct. door hem aangenomen zijnde, verbleef hij bij die gemeente, van 17 Dec. 1815—25 April 1819, als verroepen 18 Dec. 1818 naar Ransdorp en Schiellingwoude in Noord-Holland, waar hij stond van 9 Mei 1819—7 Sept. 1823, aldaar den 27 Mei 1821 bedankt hebbende voor een beroep naar Kadzand. Den 9 Mei 1823 naar de gemeente van Breskens terug geroepen, deed hij den 5 Oct. 1823 op nieuw aldaar zijne intrede en nam, toen hij het beroep naar Ter Neuzen had aangenomen, te Breskens den 6 Nov. 1831 afscheid met I Cor. 3 : 6a en na alvorens, den 25 Dec. 1825 ook nog bedankt te hebben voor een beroep naar Meliskerke c. a.
Te Kleverskerke staande, huwde ds. Hofman, als beroepen Pred. van Baarland, den 31 Oct. 1809 te Middelburg met Petronella Jacoba Goodwill, dochter van Robbert Goodwill en van Clasina Kuypers, uit welke ouders, destijds overleden, zij den 2 Aug. 1782 te Middelburg geboren was. Z.Ew. verloor deze zijne echtgenoote door den dood, den 8 Mei 1846 te Ter Neuzen, in den ouderdom van bijna 64 jaren, na ruim 36 jaar met haar vereenigd te zijn geweest, hem een eenigen zoon nalatende.
Tijdens zijn dienst te Ter Neuzen, heeft het kerkgebouw alhier eene belangrijke herstelling en verbetering ondergaan. Hieraan bestond reeds vóór verscheidene jaren eene dringende behoefte, aangezien dit bedehuis, door ouderdom in een zeer vervallen toestand geraakt, bouwvallig en zelfs gevaarlijk voor het gebruik was geworden. Bij gemis van de noodige fondsen, was zulks evenwel zoo lang mogelijk uitgesteld, en wijl men op geenen bijstand van Staatswege hopen mocht, werd er eindelijk door volharding en een aanhoudend streven van wege de Kerkvoogden, met mede-hulp van de Notabelen dezer gemeente, uit eigen boezem zooveel bijeengebracht, dat men tot de vereischte herstelling kon overgaan. De kosten waren beraamd op 4 duizend gulden, doch, met de nu beschikbare gelden, was eene geldleening van 3500 gld. toereikend, waartoe door Gedeputeerde Staten van Zeeland machtiging verleend werd, tegen eene rente van 4 percent, af telossen met minstens 100 gld. 's jaars, en te beginnen uiterlijk met het jaar 1850. Nadat nu de voorgenomen werkzaamheden verricht waren, waarvan de kosten een totaal bedrag van ƒ 4277,50 hebben beloopen, werd liet herstelde kerkgebouw op Vrijdag den 22 November 1850 door Z.Ew. plechtig ingewijd met eene leerrede over Ezra 6 : 16.
In Maart 1853 ontving deze gemeente een geschenk van twee kostbare zilveren wijnkannen, ten gebruike bij het H. Avondmaal, van Mejuffr. Cornelia Goossen, destijds gehuwd met den heer Jacob van t'Hoft, welke kannen bij de Avondmaalsviering op den 10 April van dat jaar voor het eerst in gebruik gesteld werden. Beide kannen, zeer fraai bewerkt bij den heer D. J. Donker te Rotterdam, voeren tot opschrift: «Aan de Herv. kerk te Ter Neuzen, ter gedachtenis: door Mejuffrouw Cornelia Goossen en wijlen haren echtgenoot, den heer Johannes de Feyter, Maart 1853.» Deze edeldenkende geefster, den 26 Maart 1815 met kerkelijke attestatie van Zaamslag naar Ter Neuzen overgekomen, overleed te dezer plaats reeds den 18 Maart 1854.
Was er voor de meer en meer toenemende bevolking in dezen tijd ook behoefte ontstaan aan eene ruimere begraafplaats dan zich daartoe de gelegenheid aanbood op die van Triniteit, zoo werd door het Burgerlijk bestuur van Ter Neuzen besloten, eene nieuwe begraafplaats aan te leggen, op een kwartier afstands buiten de Axelsche poort, aan den rechterkant in den Lievenpolder. De werkzaamheden, daartoe den 1 September 1849 aangevangen zijnde, was deze nieuwe begraafplaats in gereedheid, om die met den 1 Januari 1850 voor het gebruik open te stellen, met welk tijdstip het oude kerkhof van Triniteit, na 510 jaren lang tot begraafplaats te hebben gediend, als zoodanig toen is opgehouden te bestaan. (4)
Door Burgemeester en Wethouders van Ter Neuzen, werd, bij brief van 26 Nov. 1849 aan Kerkvoogden bericht gedaan, dat, als eene tegemoetkoming in de schade, welke de kerkelijke kas te lijden had door het verlaten van die begraafplaats, toegestaan werd de heffing van een recht op het gebruik van lijkbaar en lykkleeden, mede met ingang van 1 Januari 1850.
De grond van die oude begraafplaats, ter grootte van 17,10 aren, bij het kadaster bekend in sectie E. no. 125, werd in 1881 verkocht aan Jan Huyssen Jansz., voor 400 gulden.
Ds. Hofman, omstreeks dezen tijd, op zijn verzoek Emeritus verklaard zijnde, met ingang van den 1 Juli 1853, besloot zijn predikdienst bij deze gemeente, waar hy bijna 22 jaar volijverig werkzaam was geweest, op den 26 Juni van dat jaar, met eene afscheidsrede over II Tim. 4:7. Hij vestigde zich nu met der woon te Baarland bij zijnen zoon, den Predikant dier gemeente, waar hij in den nacht van 9 op 10 September 1855, op eene noodlottige wijze overleed, ruim 74 jaar oud zynde.
Zijn eenige zoon, Pieter Hofman, geb. te Baarland den 29 Jan. 1811, studeerde te Leiden, en werd den 3 October 1839 by het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland als Candidaat toegelaten. Tot Predikant te Baarland beroepen den 8 Nov. 1844, waar hij den 18 Mei 1845 door zijn vader bevestigd werd, nam hij er den 25 Nov. 1860 afscheid, als verroepen naar Scherpenisse, waar hij den 2 Dec. 1860 zijn dienst aanvaardde. Na een langdurig lijden, overleed hij te dier plaats den 10 Januari 1867, bijna 56 jaar oud zijnde, eene weduwe, Sara Josina van den Berge, met wie hij den 7 Nov. 1838 te Ter Neuzen gehuwd was, met 7 onverzorgde kinderen nalatende.
Na het vertrek van ds. Hofman uit deze gemeente, werd reeds den 29 Juni 1853 alhier beroepen, ds. Yictor Koningsberger, Pred. te Koudekerke in Walcheren, en, na diens bedanken, den 12 Aug. ds. Henricus Zacharias Alexander Gutteling, Pred. te Oude Tonge, die evenwel, ook zelfs na een herhaald beroep, zulks afwees. Eene vernieuwde poging, den 4 Oct. 1853 aangewend, was intusschen van gunstiger gevolg, toen beroepen werd:
22. Hermanus Rietveld Creyghton,
Predikant te IJsselmuiden, die, herwaarts gekomen, den 5 Maart 1854 hier bevestigd werd door den Consulent, ds. Adam Heyblom, Pred. te Axel, met Hebr. 13 : 17, en zijne intrede deed met Jesaia 40 : 1.
Z.Eerw. werd den 11 Juni 1804 te 's Hertogenbosch geboren. Zijne ouders, die hij reeds in zijne vroegste jeugd door den dood verloor, waren Jan Alexander Creyghton, destijds Hoofd-officier bij s'Rijks zeemacht, en later lid van de Rekenkamer van Noord-Brabant, en Martina van der Horst. Na volbrachte studiën te Utrecht, werd hij den 4 Aug. 1831 bij het Provinciaal Kerkbestuur van Utrecht als Candidaat toegelaten. Beroepen tot Pred. te Wilsum, werd hij den 9 Maart 1834 aldaar bevestigd door zijnzwager, ds. Jacobus Kobus, Pred. te Hagestein, van welke gemeente hij den 3 April 1842 afscheid nam, als verroepen naar IJsselmuiden, waar hij den 10den dito in dienst trad, en, na voor Vollenhoven en voor Veenendaal bedankt te hebben, den 19 Febr. 1854 zjn afscheid nam, als vertrekkende naar Ter Neuzen.
Z.Eerw. is den 28 Febr. 1834 te Utrecht gehuwd met Antje Kobus, geboren te Utrecht den 31 Januari 1805, uit welk huwelijk te Wilsum twee kinderen geboren zijn, n.l.: 1. Martina Catharina, geb. den 7 Juni 1835. 2. Alexander Engelbertus Jacobus, geb. den 28 Sept. 1840. Niet veel langer dan anderhalf jaar was ondertusschen ds. Creyghton bij deze gemeente werkzaam, aangezien een beroep, den 25 Juli 1855 te Wijk bij Heusden op hem uitgebracht, den 12 Augustus werd aangenomen. Na op 30 Sept. van dat jaar hier zijn afscheid gepredikt te hebben, uit Joh. 14 : 27a, verliet hij den 1 October deze gemeente, om naar zijne nieuwe standplaats te vertrekken. Z.Eerw. stond vervolgens te Wijk bij Heusden, van 7 Oct. 1855 — 27 Maart 1859; te Polsbroek, van 3 April 1859 29 Mei 1864; te Beekbergen, van 5 Juni 1864—4 Mei 1879 en te Hoogeloon c. a., van 11 Mei 1879—26 Juni 1881, als Emeritus verklaard, met ingang van deu 1 Juli 1881.
Na ruim 12 jaar van zijne rust genoten te hebben, overleed hij, als weduwnaar, den 9 Januari 1894 te Berkhout, waar hij zich als Emeritus, met der woon gevestigd had, in den ouderdom van 89 jaar en 7 maanden, nalatende zijn zoon A. E. J. Creyghton, gehuwd met T. van Gelderen en zijne dochter M. C. Creyghton, gehuwd met G. Brinkerink.
Na drie vergeefsche beroepen alhier te hebben uitgebracht, als den 18 Oct. 1855 op ds. Hillegond Willem Adriaan Yerhoeff, Pred. te Zuid-Beierland, den 5 Nov. 1855 op denzelfden Predikant een herhaald beroep, en den 14 Dec. 1855 op ds. Jacob Gerard Verhoeff, Pred. te Elspeet, werd den 23 Januari 1856, ter vervanging van ds. Creyghton, tot Predikant dezer gemeente beroepen:
23. Pieter van den Hoofakker Houtzagers,
Predikant te Nieuw- en St. Joostland, die zulks den 10 Febr. aannam, en den 27 April van dat jaar alhier bevestigd werd door ds. Johannes Frederikus van Binsbergen, Pred. bij de gemeente van den Hoek, met Hand. 10 : 33fr, zijne intrede doende met Jac. 1 : 21h—22.
Z.Eerw. kwam herwaarts met zijne echtgenoote Katharina Susanna Giltay, geb. den 31 Maart 1816 te Kattendijke, de oudste dochter van ds. Cornelis Giltay, gehuwd met J. F. Wilod, destijds Predikant aldaar, van 31 Juli 1814—26 Januari 1817, en vervolgens te Oud-Vosmeer, van 2 Febr. 1817—26 Dec. 1847, toen hij Emeritus werd.
Als zoon van G. W. Houtzagers en van P. J. van den Hoofakker, werd Z.Eerw den 19 December 1816 te Utrecht geboren, studeerde aldaar, en werd den 6 Oct, 1841 bij het Provinciaal Kerkbestuur van Utrecht als Candidaat tot den H. dienst toegelaten.
Beroepen tot Pred. te Nieuw- en St. Joostland den 16 Mei 1842, werd hij den 14 Augustus van dat jaar aldaar bevestigd door zijn schoonvader, ds. C. Giltay, toen Pred. te Oud-Vosmeer, van deze zijne eerste gemeente den 20 April 1856 afscheid nemende, als verroepen naar Ter Neuzen.
Tijdens Z.Berw s. dienst alhier, is door Kerkvoogden en Notabelen het besluit eindelijk tot rijpheid gekomen, om te voorzien in de reeds lang gevoelde behoefte aan meerdere zitplaatsen in de kerk, waartoe dienstbaar werd geacht het maken van twee galerijen, en, in verband hiermede, ook eene verandering in de inrichting van de kerk, voor wat de verplaatsing van den predikstoel en de lichtramen betreft. Bij de openbare aanbesteding van deze werkzaamheden op den 16 Juni 1857, is daarvan aannemer geworden, J. Kurvink alhier, voor 2500 gulden, Tot gedeeltelijke bestrijding van deze kosten, is toen door Kerkvoogden eene geldleening aan gegaan van 2000 gulden tegen 4 pet.
Vooral door den steun van de heeren C. Leunis Jz., J. J. Fercken en van Mevrouw wed. N. Grenu, slaagde men er in van de leden der kerkelijke gemeente genoegzame geldmiddelen bijeen te brengen tot bestrijding van de kosten voor aankoop en plaatsing van een orgel in de kerk. Nadat dit orgel door de heeren P. M. en C. P. van Sprang te Vlissingen, belangrijk versterkt en in eene gewenschte orde was gebracht, werd het den 11 October 1863 op plechtige wijze door ds. Houtzagers ingewijd, die, in eene voorafspraak, verslag gaf, hoe en waardoor men nu voor het eerst een orgel in de kerk mocht aanschouwen, daarbij hulde brengende aan hen, die het plan hadden ontworpen en op onbekrompene wijze waren voorgegaan in het offeren van bijdragen, en zoo mede aan allen, die, door geldelijke ondersteuning, een treffend bewijs hadden ge leverd van hunne belangstelling in de openbare godsdienstoefening.
Nadat nu het 1e en 3e vers van den 150ste 1 Psalm, met begeleiding van het orgel was gezongen, sloot Z.Eerw. zijne voorafspraak, met het speeltuig aan de bescherming en bewaking van Hem op te dragen, wiens luisterrijke Naam niet te indrukwekkend kan bezongen worden. Met het uitspreken verder van eene treffende redevoering, naar aanleiding van I Cor. 14, het laatste gedeelte van het 5e vers, werd de gemeente ernstig herinnerd, waartoe gezang en orgelspel dienstig is, en wat daarbij in acht behoort genomen te worden, opdat de gemeente er stichting door moge erlangen.
De Hervormde gemeente van Ter Neuzen bestond op den Januari 1863 uit 2277 zielen, en telde op dat tijdstip 1034 lidmaten. De burgerlijke gemeente had toen eene bevolking van 3346 zielen.
Na een dienst van ruim 9 jaar, nam ds. Houtzagers den 20 Augustus 1865 afscheid van de Ter Neuzensche gemeente, met Joh. 17 : lift, als verroepen naar Oudewater, waar hij stond, van 3 Sept. 1865—21 Mei 1871 en vervolgens te Oost-Kapelle van 4 Juni 1871—25 April 1875. Op zijn verzoek, met ingang van 1 Mei 1875, Emeritus verklaard, vestigde hij zich te Middelburg, waar hij den 2 Sept. 1882 plotselings overleden is, bijna 66 jaar oud zijnde, waarna ook zijne kinderlooze weduwe, Katharina Susanna Giltay, hem reeds den 13 Maart 1883 aldaar in den dood volgde, op bijna 67-jarigen leeftijd. Zijne moeder, Mej. P. J. v. d. Hoofakker, wed. G. W. Houtzagers, overleed te Utrecht 1 Nov. 1881, oud 88 jaar en 9 maanden, en hare moeder, Mej. J. F. Wilod, wed. ds. C. Giltay, was 5 Januari 1881, ruim 87 jaar oud, te Middelburg overleden.
In de ontstane vacature te Ter Neuzen, werden, na het vertrek van ds. Houtzagers, 7 vruchtelooze beroepen uitgebracht, n.l.: den 7 Sept. 1865, ds. Th. H. Nahuys, Pred. te Biezelmge, den 25 Sept. 1865, ds. Chr. de Wilde, Pred. te 's Heerabtskerke c. a. den 8 Nov. 1865, ds. J. J. Gobius du Sart, Pred. te Raamsdonk, den 7 Dec. 1865, ds. J. G. Orrnol, Pred. te West-Kapelle, den 19 Januari 1866, ds. J. Westrik, Pred. te Driebergen, den 23 Febr. 1866, ds. A. J. Kan, Pred. te Nieuw- en St. Joostland, don 12 April 1866, ds. J. Drost, Pred. te Goes.
Het beroep echter, den 11 Mei 1866 uitgebracht op ds. Hendrik Johannes Krol, Pred. te Nieuw-Vosmeer, c. a., was van gunstig gevolg. Vóór zijne komst werd intusschen besloten tot eene vernieuwing van de pastorie, De heer W. F. H. Middelkoop, hoofd-opzichter der genie te Maastricht, maar destijds te Ter Neuzen, nam, geheel belangeloos, op zich een bouwplan te maken, naar welk bestek en onder zijn toezicht, eene nieuwe pastorie is gebouwd op dezelfde plaats waar de vroegere Predikantswoning, in 1826 aangekocht, gestaan heeft. De kosten van dezen nieuwen bouw hebben bedragen de som van f4881,48, tot dekking waarvan eene geldleening is aan gegaan van ƒ 4800, tegen 4 pet. onder verbintenis van gedurende de eerste 10 jaren, ingaande 1 Januari 1867, minstens 100 gld., en gedurende de daarop volgende jaren, minstens 300 gld. 's jaars af te lossen.
24. Hendrik Johannes Krol Lz.
van Nieuw-Vosmeer, c. a. herwaarts overgekomen, werd den 16 Sept. 1866 tot Predikant bij deze gemeente bevestigd door een van zijne vier broeders, ds. Leendert Desiderius Gerardus Krol, Pred. te Schoondijke, met Matth. 23 : 3, en deed hier zijne intrede met I Cor. 7 : 405.
Z.Eerw. werd hier beroepen, onder het genot van 800 gld. Rijkstractement en 400 gld. vaste toelage van de gemeente, te samen 1200 gld., vrij genot van pastorie en tuin, vrijdom van de eerste vier grondslagen van de Personeele belasting, en van de vijfde voor ééne dienstbode, alsmede vrijdom van de gemeentelasten en vrij verhuiskosten. Wat de vergoeding van het Rijk betreft, voor diensten aan het garnizoen bewezen, komt zulks aan de gemeente, maar bedraagt die vergoeding boven de 100 gld., dan volgt dat meerdere voor den Predikant.
Geboren te Lith den 21 Febr. 1820, zoon van ds. Leendert Krol Hz., gehuwd met H. G. van Hoften, die als Proponent, eerst Pred. werd te Chaam, c. a. 4 Sept. 1814, en daama te Lith, c. a. van 1818—1858, toen hij Emeritus werd, en die op ruim 77-jarigen leeftijd, den 26 Juli 1869 aldaar overleden is, nalatende zijne echtgenoote, als wed., die den 27 Januari 1872 te Zalt-Bommel overleed, bijna 80 jaar oud, alsmede zoons, onder welke 5 Predikanten waren. De oudste, gestudeerd hebbende te Leiden, werd 5 Oct. 1843 bij het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland tot Candidaat toegelaten, werd 1 Oct. 1845 beroepen tot Pred. te Herkingen en 7 Dec. van dat jaar aldaar bevestigd door zijn vader, met 2 Oor. 5 : 20, intrede doende met I Joh. 1 : 3, van welke gemeente hij 30 Jan. 1853 afscheid nam met Rom. 15 : 33, als zijnde 20 Oct. 1852 verroepen naar Nieuw-Vosaieer, c. a., waar hij 6 Pebr. 1853, ook weer door zijn vader bevestigd werd, met I Oor. 15 : 10a en c, en zijne intrede deed met Luc. 4 : 43c. Ten gevolge van zyn beroep naar Ter Neuzen, nam hij te Nieuw-Vosmeer, c. a. afscheid 9 Sept. 1866 met Coloss. 3 : 15a.
Tijdens Z.Eerw. te Ter Neuzen stond, ontving hij den 7 April 1868 van eenige gemeenteleden, voor het houden van vrijwillige winteravond-godsdienstoefeningen, eene marmeren pendule met ornamenten. Hij vierde den 7 Dec. 1870 hier gedachtenis van zijn 25-jarigen Evangeliedienst bij 3 gemeenten, met II Cor. 5 : 19a. Op eene aanschrijving van de Synode, besloot de Kerkeraad den 15 Nov. 1871, dat het Predikantstractement met 200 gld. 'sjaars zou verhoogd worden, welk besluit door Kerkvoogden en Notabelen den 25 dier maand werd bekrachtigd, onder bepaling, dat, met 1 Januari 1872, de toelage van wege de gemeente nu jaarlijks 600 gld. zou zijn, en dien tengevolge het geheele Predikantstractement 1400 gld. 'sjaars.
Op een onderzoek, van wege de Synode ingesteld, of het benoemen van Kerkeraadsleden en het beroepen van eenen Predikant, bij deze gemeente voortaan zou geschieden door den Kerkeraad, of wel door een Kiescollegie, werd den 20 Maart 1867, en vervolgens, den 9 Mei 1871, den 19 April 1881 en den 6 Mei 1891, telkens bij volstrekte meerderheid van stemmen door de stemgerechtigde leden der gemeente uitgemaakt, dat zulks bij den Kerkeraad zou verblijven. Naardien het Consistorie-gebouw, aan de kerk palende, door bouwvalligheid onbruikbaar was geworden, werd, op voorstel van den Kerkeraad, de dato 11 Dec. 1881, door Kerkvoogden en Notabelen besloten, te dier plaats eene nieuwe Consistoriekamer te bouwen, in welk ruim, net en doelmatig lokaal op den 8 December 1882 de eerste Kerkeraadsvergadering is gehouden. Eene geldleening van 1200 gld. ad 4 percent is daartoe benoodigd geweest.
Toen nu de kerk in 1885 afgebroken werd, moest die nieuwe Consistoriekamer van het Kerkplein aldaar ook wijken, welke toen is overgebracht achter in den tuin van de Pastorie. Bij aanbesteding van deze verplaatsing op den 24 Juni 1885, werd zulks aange nomen voor 774 gld. door G. J. Balkestein alhier. Dit gebouw dient nu aldaar voor de Catechisatiën en voor vergaderingen van Kerkeraad en Kerkbestuur, en bevat ruimte genoeg tot plaatsing van een 100 tal catechisanten. De Predikant kan, door zijn tuin gaande, dit lokaal bezoeken; maar overigens is de toegang door een steegje, hetwelk nu den naam van „tuinsteeg" heeft verkregen.
De buurt Sluiskil, aan het kanaal gelegen, en tot de gemeente van Ter Neuzen behoorende, doch van daar meer dan een uur verwijderd, levert door dien afstand een groot bezwaar voor de bewoners van die buurt, welke tot de Hervormde kerk behooren, om de kerk van Ter Neuzen getrouw te bezoeken. Reeds in 1875 werd alzoo door de Predikanten van den Axelschen ring besloten, van tijd tot tijd aldaar godsdienstige toespraken te houden in het oude schoollokaal aldaar, en wel geheel belangeloos, niet anders daarvoor genietende dan dat zij met rijtuig werden gehaald en terug gebracht. Voor de huur van het lokaal, verleende de Synode sinds 1879 jaarlijks 75 gld, uit het fonds ter voorziening in de geestelijke behoeften. Daar intusschen dit lokaal op den duur te beperkt en ondoelmatig werd bevonden, is door een ouderling derTer Neuzensche gemeente, Jacobus Lamaitre, voor eigen rekening, een eenvoudig net en alleszins geschikt gebouw aldaar gesticht, waarvoor hij nu, als huur, die 75 gld. geniet, welk nieuw gebouw den 18 Oct. 1891 is ingewijd door ds. A. Timmerman, destijds reeds Predikant te Ter Neuzen, naar aanleiding vau Ps. 84 : 2.
Ds. Krol maakte op den 2den Paaschdag, 29 Maart 1880, aan de Ter Neuzensche gemeente bekend, dat hij voor een ontvangen beroep naar Heumen, c. a. (Classis Nijmegen) had bedankt. Voor een beroep naar St. Anna ter Muiden, den 5 Augustus 1881 op hem uitgebracht, bedankte hij insgelijks den 26 dito. Doch den 15 Februari 1884 naar Budel c. a. (Classis Eindhoven) beroepen, besloot hij den 28 dito zulks aan te nemen, weshalve Z.Eerw. den 27 April daaraanvolgende, na een dienst van ruim 17 jaar, van de gemeente alhier afscheid nam met Joh. 20 : 22, vertrekkende met zijne echtgenoote, P. van Wessem, met wie hij den 14 Nov. 1845 gehuwd was, en zijne dochter M. P. H. Krol, naar Budel c. a., waar hij den 4 Mei 1884 bevestigd werd door zijn broeder, ds. Johannes Gosuïnus Walraven Krol, sinds 15 Mei 1881 Pred. te Oudenbosch, c. a., met Spreuken 29 : 18, en zijne intrede deed met II Cor. 1 : 24b. Yan die gemeente nam Z.Eerw. den 24 April 1887 afscheid, als zijnde den 22 Februari bevorens naar Valkenswaard, c, a. beroepan, waar hij den 1 Mei bevestigd werd door zijn broeder, ds. Sander Daniël Jan Hendrik Krol, Pred. te Lith, c. a. sedert 6 Juni 1858, met Rom. 1 : 126 en intrede deed met I Cor. 1 : 17. De vacature te Ter Neuzen, door het vertrek van ds. Krol ontstaan, werd ditmaal spoedig vervuld. Den 14 Mei 1884 werd hier het beroep uitgebracht op
25. Adrianus van Veen,
Predikant te Scherpenisse, c. a. die zulks den 2 Juni aannam, en den 17 Augustus 1884 tot Predikant bij deze gemeente bevestigd werd door zijn vriend, ds. Johannes Gerhardus Ormel, Pred. te St. Maartensdijk, met Hand. 4 : 296 en zijne intrede deed met I Cor. 1 : 23 en 24.
Geboren te Eethen in Noord-Brabant, den 1 November 1857, waar zijn vader, ds. Wouter van Veen, Bz. gedurende ruim 35 jaar als Predikant de gecombineerde gemeente van Eethen en Drongelen gediend heeft, van 2 Juli 1843 tot aan zijn overlijden in Januari 1879.
Bij het Provinciaal Kerkbestuur van Friesland, in Mei 1880 tot Candidaat toegelaten, doch wegens leeftijd niet beroepbaar vóór 1 November, nam hij, woonachtig zijnde te Harmeien, na bedankt te hebbenvoor de beroepen naar Waverveen, Est, Vuren en Dalem en Harmeien, dat van Scherpenisse c. a., waar hij in December 1880 beroepen was, in Januari 1881 aan, en waar hij den 3 April 1881 bevestigd werd door zijn voorganger aldaar, ds. Justus Carl Ludwig Theodorus Koch, die naar Rozenburg vertrokken Jona 3:2 en zijne intrede deed met Titus 2 : 12-13.
Aldaar staande, bedankte hij den 29 Juli 1883 voor een beroep raar Krabbendijke, den 4 Mei 1884 voor die naar St. Annaland en naar Cillaarshoek, en den 1 Juni voor Klaaswaal, te gelijk kennis gevende, het beroep naar Ter Neuzen te zullen aannemen, zoodat hij den 10 Augustus 1884 te Scherpenisse afscheid predikte met II Cor. 13 : 13.
Z.Eerw.'s traktement was alhier vastgesteld op 800 gld. Rijkstractement, 600 gld. vaste, en 200 gld. personeele toelage van de gemeente.
Reeds in 't begin van Z.Eerw.'s dienst alhier, werd bij den Kerkeraad ter sprake gebracht, of het niet in 't belang van de Diaconie en tevens van de armen zou zijn, dat er een gesticht te dezer plaats wierde opgericht, voor de verpleging van de bestedelingen der Diaconie. Nadat den 31 Maart 1885 daartoe in beginsel besloten was, werd in de Kerkeraadsvergadering van den 24 April daaraanvolgende, met 8 stemmen tegen 1 definitief het besluit genomen tot het bouwen van een Diaconiehuis, mits de kosten van stichting de som van 10 duizend gulden niet zouden te boven gaan. Nadat men vooraf geslaagd was in den aankoop van een stuk grond van de Wed. Vossaert voor 700 gld., en van wege het Ministerie van Oorlog toestemming verleend was om aldaar te bouwen, had op den 10 Juli 1885 de aanbesteding plaats van het bouwen van een gesticht voor de Diaconiearmen. De minste inschrijver daarvoor was Joris Kolijn alhier voor 7 duizend gulden, aan wien het werk gegund werd. waarna door den President-Diaken, F. Walraven, op den 11 Augustus met eenige plechtigheid de eerste steen gelegd werd. Nadat vervolgens een huishoudelijk reglement was vastgesteld voor het Diaconiehuis der Hervormde gemeente van Ter Neuzen, inhoudende vaste bepalingen aangaande de bestemming van het gesticht, het bestuur, de inrichting en de huisorde, machtigde de Kerkeraad den 18 Januari 1886 de Diakenen P. van Wijck en R. Scheele Dz. tot het verlijden van de acte voor eene geldleening van 7 duizend gulden, ten laste van het Diaconie-armbestuur, tegen eenen jaarlijkschen interent van 4 pet. met jaarlijksche aflossing van 200 gld. ten behoeve van den heer Cornelis van der Hooft alhier, onder hypothecair verband van onroerende gronden, aan de Diaconie toebehoorende, gelegen in den Goeschen polder en bij het kadaster bekend onder sectie D, nos. 26, 27, 28, 29, 33, 31, 153 en 155.
Toen de bouw zoo verre gevorderd was, dat het gesticht on geveer half September in gereedheid zou zijn, werd, na gedane oproeping daartoe, door den Kerkeraad, benevens de benoemde Regenten F. Walraven en J. C. Harte, op den 5 September tot vader en moeder in het gesticht benoemd, Abraham Dees en Adriana de Klerk, echtelieden, alhier wonende, waarna op den 28 October 1886 het «Diaconie-huis», in tegenwoordigheid van vele belangstellenden, door ds. Van Veen, met gebed en toespraak in gebruik werd genomen, waarbij gelezen werd Lucas 12 : 1—34 en gezongen Psalm 84 : 2.
Bij het doen van de Diaconie-rekening over 1886, op den 7 April 1887, bleek, dat het Diaconie-huis, met inbegrip van alles wat daartoe noodig was, als: aankoop van grond, bijwerk, koopacte, afschutting, inslag van meubilair en eerste behoeften, de som heeft gekost van ƒ 10592,91. Terwijl nu door verscheidene leden der gemeente jaarlijks vrijwillig werd bijgedragen tot betaling van den intrest der hypothecaire geldleening, was men door de jaarlijksche aflossing en den verkoop van 3 Diaconie-armhuisjes op den 13 April 1892 voor ƒ 1370, in den loop van het jaar 1892 zoo verre gevorderd, dat de schuldvordering van 7000 gld., op het Diaconie-huis gevestigd, toen reeds totaal was afgelost. Daar de Regenten van het gesticht tot hiertoe jaarlijks uit den Kerkeraad waren benoemd, werd in 1892 goedgevonden, dat telken jare in December eene nieuwe benoeming van Regenten, ook van buiten den Kerkeraad, zou plaats hebben, waarbij de aftredendpn herkozen konden worden, onder voorbehoud evenwel van den Kerkeraad, om de Regenten uit zijn midden te benoemen.
In de laatst verloopen 40 jaren was Ter Neuzen, door steeds toenemenden aanbouw van huizen, waardoor allengs verscheidene nieuwe straten ontstaan zijn, aanmerkelijk in omvang uitgebreid, ten gevolge waarvan dan ook de bevolking op buitengewone wijze was toegenomen. Bij de volkstelling van 1870 telde de gemeente 3724, bij die van 1880 4694 en by die van 1890 reeds 6200 zielen. Op den 1 Januari 1891 was de bevolking 6563, in 1892 6760, in 1893 7093 en op den 1 Januari 1894 reeds 7241 zielen. Met die toenemende bevolking wies intusschen ook de Hervormde gemeente in zielental belangrijk aan, wat aanleiding gaf, dat in 1877 en vervolgens reeds plannen gemaakt werden, om, wegens het ondoelmatige en bekrompene van het kerkgebouw voor die gemeente, tot het stichten van eene geheel nieuwe kerk over te gaan. Zulks bleef evenwel nog een geruimen tijd hangende, tot dat het in 1885, bij besluit van Kerkvoogden en Notabelen van 6 Febr. van dat jaar, op nieuw ter hand gevat en nu krachtig doorgezet werd.
Het bestek, daartoe opgemaakt, werd den 29 April 1885 door Kerkvoogden vastgesteld en geteekend door J. de Smidt Jz. als Voorzitter en J. Sturm als Secretaris, waarbij in hoofdzaak werd bepaald, dat de bestaande kerk afgebroken, en ter zelfder plaats een nieuw kerkgebouw met toren gesticht, en geheel afgewerkt, opgebouwd moest worden. Dat de kerk, buitenwerks, eene lengte zou hebben van 28,50 Meter en eene breedte, gedeeltelijk van 21,40 en van 22,20 Meter, met 6 lichtramen aan elke zijde der lengte, terwijl de aannemer verplicht zou zijn, de klok, het orgel en het uurwerk uit de oude kerk te nemen, naar aan te wijzen plaatsen over te brengen en weder in het nieuwe kerkgebouw te plaatsen.
De aanbesteding van dit werk had plaats op den 21 Mei 1885. Van de 8 inschrijvers was C. Maters te Vlissingen, ad 38880 gld. de minste, met wien op den 30 dito onderhands werd overeen gekomen, dat hij aannemer zou zijn voor 38 duizend gulden.
Nadat op den 7 Juni 1885 voor het laatst godsdienstoefening was gehouden in de oude kerk, welke voor de behoefte der Hervormde gemeente, thans reeds tot ruim 4 duizend leden aangewassen, veel te klein en daarbij bouwvallig was geworden, werd ten volgenden dage met de afbraak begonnen van het bedehuis, sinds 1659 bij de gemeente tot uitoefening van haren openbaren eeredienst in gebruik geweest zijnde. Om nu daarvan, gedurende geruimen tijd niet verstoken te blyven, was, op daartoe gedaan verzoek, door den Minister van Oorlog den 24 Maart 1885 aan Kerkvoogden vergunning verleend tot het gebruik maken van een gedeelte van de affuitloods, en zulks op de voorwaarden, om schreven in de acte, gepasseerd door den Notaris Mr. J. P. Dronkers alhier den 10 April daaraanvolgende, welke loods nu voor de openbare godsdienst-oefeningen werd ingericht, en waarvan de kosten ƒ 398,62 hebben bedragen.
Met plechtigheid werd op den 3 Augustus 1885 de eerste steenen aan de nieuwe kerk gelegd door: J. de Smidt Jz., President-Kerkvoogd, Adr. van Veen, Predikant, A. de Feijter Pz., G. Dees Pz. en Joos Wieland, Kerkvoogden, J. Sturm, Secretaris-Kerkvoogd en Kerkelijke-Ontvanger, J. C. Harte, J. Dieleman Wz., A. Visser-, C. van der Hooft, A. Allaart en Jacs. Huijssen Jacsz., Notabelen, F. Walraven en F. Verlinde, Ouderlingen, en de Diakenen P. van Wijck Pz. en P. Klauwers.
Zoodra alles behoorlijk was afgewerkt en de aannemer het nieuwe kerkgebouw had opgeleverd, bleek, dat de kosten een totaal bedrag van uitgaaf gevorderd hadden van ƒ51620,29. Ter bestrijding van de kosten, voor een en ander hiertoe betrekkelijk, werden in 1885, 1886 en 1887 geldleeningen aangegaan, als: vanƒ 25000, tegen 3 pet., van ƒ 20800, tegen 4 pet. en van ƒ 1000 renteloos, terwijl van de leden derKerkelijke gemeenteaan vrijwillige bydragen werd ontvangen ƒ 3746,40.
De eerste godsdienstoefening in de nieuwe kerk werd gehouden op den 5 September 1886, bij welke gelegenheid ds. Van Veen tot grondslag van zijne inwijdings-predicatie had genomen II Chron. 6 : 40.
Bij het bouwen van de nieuwe kerk heeft men, om der kosten wille, de grafzerken in en bij de kerk laten liggen en die overdekt met cement, zoodat de vloer van de nieuwe kerk, onder de banken, een cementvloer is, terwijl in de paden cement-tegels liggen. In der tijd is door den schrijver dezes, evenwel een nauwkeurig afschrift genomen van de opschriften op die grafzerken, zoo binnen, als toen ook buiten de kerk liggende, opdat die voor geschiedkundig gebruik niet verloren zouden gaan.
Het ligt voor de hand, dat de Kerkelijke fondsen, welke nog gedeeltelijk gedrukt waren door vroegere leeningen, nu, ten gevolge van den bouw eener nieuwe kerk, in geene geringe mate nog zijn bezwaard geworden door de zooeven vermelde aanzienlijke geldleeningen voor dien bouw, zoodat de kerkerekeningen in de laatste jaren menigwerf een te kort aanwezen, hetwelk tijdens de daarna ontstane Predikants-vacature in 1889 nog vergroot werd. Tot dekking van dit een en ander vond men de leden der gemeente ondertusschen meer dan eens bereid, om, bij inteekening op eene circuleerende lijst, vrij ruime gaven ten offer te brengen. Tevens verdient loffelijk vermeld te worden, dat, behalve de aan de kerk bemaakte legaten van wijlen ds. Pieter Daniël Buyze in 1889 en van Abraham Allaart in 1892, door verscheidene welgezinden hunne schuldvorderingen van de kerk tot een minder bedrag geconverteerd zijn geworden, zoodat, almede met een bijdrage van 400 gld. uit het gewestelijk fonds ten behoeve van hulpbehoevende gemeenten in Zeeland, de schuld, waarmede de kerk bezwaard is, bereids verminderd is tot 45600 gld.
Op grond van de alzoo ondervondene blijken van belangstelling in de kerkelijke aangelegenheden, mag dan ook wel de hoop ge koesterd worden, dat de bezwaren, met welke de kerkelijke fondsen nog gedrukt zijn, van lieverlede zullen verminderen, zoodat de tijd, wellicht eerder dan men vermoeden kan, moge aangebroken zijn, waarop men met erkentelijkheid de ervaring zal hebben, wat ware godsdienstzin vermag uit te werken.
Niet langer dan omstreeks 5 jaar mocht de gemeente van Ter Neuzen genot hebben van den dienst van ds. Van Veen, naardien een beroep naar Benschop, door Z.Eerw., om voor hem geldende redenen, werd aangenomen, zoodat hij den 7 Juli 1889 zijn afscheid predikte naar aanleiding van I Cor. 3 : 11—17. In ongehuwden toestand, had Z.Eerw. hier bij zich inwonende zijne moeder, de wed. van ds. W. van Veen, geb. A. J. E. Valkenburgh, en zijne beide zusters, de wed. C. A. Boll, geb. J. E. W. van Veen, en E. N. van Veen, en met deze zijne familie vertrok hij naar Benschop, waar hij intusschen eerst den 11 Augustus 1889 zijne intrede deed met Titus 2 : 11—13, na des voormiddags aldaar bevestigd te zijn door zijnen vriend en voorganger, ds. J. H. Wensink, naar Nijkerk vertrokken, met Jeremia 21 : 8. Van daar verroepen naar Ravenswaaij, ving hij den 1 November 1891 zijn dienst aldaar aan, welke hij, om redenen van gezondheid, den 15 Augustus 1892 moest nederleggen, uithoofde hij, vooral door de influenza, waaraan hij den vorigen winter geleden had, een verblijf in de drooge lucht van de Bildt voor zich wenschelijk achtte. Als tijdelijk huiten dienst, daarna een beroep naar Acquoy aangenomen hebbende, hervatte Z.Eerw. aldaar zijn predikdienst den 3 December 1893 met Luc. 7 : 40a, na aldaar bevestigd te zijn door zijn vriend, ds. L. C. Terneden, Predikant te Maasdam, met Rom. 10 : 15r. Ditmaal werd de vacature, door het vertrek van ds. Van Veen ontstaan, hier niet zoo spoedig vervuld, als bij zijne komst in 1884. Trouwens, te vergeefs werden in 1889 en 1890 alhier beroepen: den 23 October 1889, ds. H. Visch, Pred. te Herwijnen, den 21 November 1889, ds. L. A. F. Creutzberg, Pred, te Beekbergen, den 14 Februari 1890, ds. C. J. Montijn, Pred. te Chaam, c.a., den 16 April 1890, ds. B. Wissing, Pred. te Niekerk, c.a., den 28 Mei 1890, ds. J. Ossewaarde, Pred. te Sluis, den 3 Juli 1890, ds. J. F. de Klerk, Pred. te Ameide, c.a., den 1 September 1890, ds. D. van Popta, Pred. te Papendrecht. Na deze 7 vruchtelooze pogingen, besloot de kerkernad den 12 November 1890, nadat door Kerkvoogden en Notabelen het Predikantstractement bereids met 100 gld. verhoogd en alzoo op 1700 gld. gebracht was, toezegging van beroep te geven aan ds. A. Timmerman, Pred. te Cillaarshoek, naardien deze eerst den 24 Februari 1891 beroepbaar was, welke toezegging den 1 December werd aangenomen.
Op den 3 Maart 1891, werd dan nu alhier het beroep uitgebracht op:
26. Arnoldus Timmerman,
Pred. te Cillaarshoek, die zulks dan na ook bereidvaardig verklaarde aan te nemen. Herwaarts overgekomen, werd Z.Eerw. den 19 April 1891 tot Predikant bij deze gemeente bevestigd door den Consulent, ds. J. H. van 't Hoff, Pred. bij de gemeente van den Hoek, met 2 Cor. 5 : 20a, en aanvaardde zijn dienstwerk met Hand. 8 : 35h.
Geboren te Wolfaartsdijk den 6 Juli 1853 uit Adriaan Timmerman, (geboren 17 Februari 1807, overleden te Wolfaartsdijk 11 Februari 1869) en Antonetta Maria Maas, (geboren 25 Maart 1810, overleden te Wolfaartsdijk 24 Mei 1892), huwde Z.Eerw. den 31 Januari 18S9 aldaar met Maatje Koert, geboren te Wilhelminadorp (gem. Kattendijke), den 22 October 1857 uit Cornelis Koert, (geb. 12 Maart 1822, overleden te Wilhelminadorp 7 Febr. 1882) en Anthonrtje van der Werff, (geb. 29 Mei 1827), thans als weduwe wonende te Wolfaartsdijk.
Na aan de stichtingen van ds. J. van Dijk Mz., te Doetinchem, de vereischte opleiding genoten, en zich vervolgens tot de studie voorbereid te hebben aan het gymnasium aldaar, waar den 5 Juli 1884 en voorgaande dagen met goed gevolg het eindexamen gedaan werd, begaf hij zich in September van dat jaar naar Utrecht, om aan de Hoogeschool aldaar zijn studiën voort te zetten. Met gewenschten afloop in 1885, 86, 87 en 88 de achtereenvolgende examens aldaar afgelegd hebbende, werd door hem den 15 Mei 1888 in de Domkerk te Utrecht een voorstel gedaan, waar mede zijne Academische studie voltooid was. Door het Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland, na examen op den 30 October 1888, als kandidaat tot den H. Dienst toegelaten, werd hij den volgenden dag reeds beroepen te Stavoren en daarna almede te Cillaarshoek, Kattendijke, Lutten, Waverveen en Biervliet, van welke het beroep naar Cillaarshoak den 1 December 1888 door hem werd aangenomen. Bij die gemeente zag Z.Eerw. zich den 24 Febr. 1889 tot Predikant bevestigd door zijnen vaderlijken vriend, ds. Francois Hage, Pred. te Wolfaartsdijk, met II Cor. 5 : 20a, zijne intrede bij deze zijne eerste gemeente doende met I Cor. 1 : 23a en na 2-jarigen dienst, op den 12 April 1891 van haar afscheid nemende met Deut. 30 : 19.
Nog vóór zijne komst te Ter Neuzen, werden alhier pogingen aangewend, tot wijziging van de gestelde toelagen der gemeente aan het Predikantstractement, in dier voege, dat de vaste toelage met 300 gulden verminderd mochte worden, om zulks bij de personeele toelage te voegen. Tijdens de vacature kon daaraan evenwel geen gevolg worden gegeven.
Nadat het Collegie van Kerkvoogden en Notabelen den 5 Juli 1891 bij informatie, van ds. Timmerman vernomen had, dat deze geen bezwaar had tegen de bedoelde wijziging, als zijnde in 't belang van de Kerkelijke fondsen bij eene ontstane vacature, werd een verzoek te dier zake bij het Classicaal Bestuur van IJzendijke ingediend, door hetwelk op den 16 Juli de aangevraagde wijziging ward ingewilligd, na ook door het Provinciaal Kerkbestuur van Zeeland bekrachtigd te zijn.
De voorwaarden, waarop ds. Timmerman alzoo geacht kan worden, beroepen te zijn, waren als volgt: Rijkstractement ƒ 800, vaste toelage der gemeente ƒ 300 en personeele toelage ƒ 600, te samen f 1700, benevens vrijdom van de eerste 4 grondslagen van de personeele belasting en van den 5den grondslag voor ééne dienstbode, alsmede vrijdom van de gemeentelasten.
Z.Eerw. bij de talrijke gemeente alhier, nog tot heden met ijver werkzaam zijnde, als een getrouw leidsman op den weg des geloofs, om voor geopende ooren en harten steeds onvermoeid het goede zaad uit te strooien, onder biddend opzien tot God, dat die Z.Eerw. sterke en ondersteune, en, alléén den wasdom kunnende geven, zijne welgemeende pogingen moge zegenen en rijke vruchten doen dragen. Daartoe moge dan ook de band des onderlingen geloofs, der gemeenschappelijke hoop en der broederlijke liefde, Leeraar aan gemeente, en allen te samen verbinden aan Hem, die aller Voorganger en de overste Leidsman des geloofs is, aan den Oppersten Herder der zielen, die gisteren, heden en tot in eeuwigheid dezelfde is, Christus den Zone Gods, het Hoofd en den Heer der gemeente.
Dat zij zoo!
Bijlage 1.
Gemengde bijzonderheden, de Diaconie van Ter Neuzen betreffende, zooals die in de Kerkeraads-actaboeken aldaar aangeteekend zijn.
Op den 31 Augustus 1641 werd hier, ten behoeve van de verbannen geloofsgenooten uit Bohemen, zich in Polen ophoudende, eene collecte gedaan, welke 15 pond vlaamsch of 90 gld. opbracht.
Op den 5 September 1655 werd, in de kerk alhier, ten behoeve van de verdreven Waldenzen, gecollecteerd 144 gld. Tot het verzamelen van de gecollecteerde penningen in dezen kreits, werd de Predikant deWasier van Ter Neuzen, door de Classis van Walcheren den 9 dito gedeputeerd.
Nadat op den 4 Juni 1687, op aanschrijving van de Hooge Regeering, hier een dank-, vast- en bededag was gehouden, terzake van de verdrukking der Gereformeerde Kerken in naburige landen, bizonder in Frankrijk en Savoye, bevalen H. Hoog Mogenden den 10 October 1687, dat er in de Yereenigde provinciën der Nederlanden op Maandag den 10 November, van huis tot huis, eene collecte zoude gedaan worden voor de verdrukte Waldenzen. van 1686 tot 1690, in hunne ballingschap. De gemeente alhier, op Zondag den 9 te voren tot eene milde gift aangespoord zijnde, bracht daarvoor ƒ91,97 bijeen.
Op den 27 Januari 1652 verpachting van het armenland, op nieuw aan Abraham Dey voor 5 jaar, tegen ƒ9,50 het gemet, zuiver geld, behalve de extraordinaire lasten, ingaande met November 1652.
Op den 1 Maart 1655 verpachting van het armenland in den Goeschen polder aan Adriaan Vinke voor 7 jaar, tegen ƒ 7,75 het gemet.
Op den 29 Januari 1656, ontving de Kerkeraad bericht, dat door wijlen Mevrouw Hobina van Lier, te dezer plaats overleden, aan de Diaconie 200 gld. was gelegateerd.
Op den 24 Februari 1657 werd het armenland weder verpacht aan Abraham Dey voor 7 jaar, tegen 8 gld. het gemet, vrij geld.
Op den 4 Mei 1658 schonk de kerkeraad eene gift van 25 gld., als eene bijdrage tot liet verzochte subsidie voor een te kort van 1200 gld., ontstaan bij den bouw van de nieuwe kerk te Sas van Gent.
Op den 2 Augustus 1660 verpachting van het armenland in den Catspolder, aan Willem Bareman voor 7 jaar, tegen ƒ 8,30 het gemet, de grond-, dijk- en cijnslasten voor rekening van de Diaconie verblijvende.
Op den 29 Mei 1661 werd in de kerk alhier, ter voorziening in den buitengewonen nood van de Diaconie op den Hoek, gecollecteerd ƒ 140,57.
In de Consistorie alhier werd den 20 Januari 1675 ontvangen en gelezen eene missive, geschreven uit Londen den 28 December 1674 door ds. Joseph Hill (5), waarin kennis gegeven werd van het overlijden van den heer kapitein Stephen Temple, wiens testament, tot nog toe onder zijne bewaring geweest zijnde, na door hem was overgezonden naar 's-Gravenhage aan den Ambassadeur Sir William Temple (6), die het daar heeft doen openen door drie heeren uit het Hof van Justitie, en is bevonden, dat de voornoemde heer Temple zaliger den armen van Neuzen en IJzendijke tot universeele erfgenamen van zijne nagelatene goederen geliefd heeft te instituëeren. Hiervan door 2 gedeputeerden kennis gegeven zijnde aan den Kerkeraad van IJzendijke, werden, zoo hier als daar, den 27 Jannari 1675, twee gedeputeerden benoemd, om op den eerstvolgenden Maandag te gader naar 's-Gravenhage op reis te gaan. Deze, hunne commissie volbracht hebbende, rapporteerden den 9 Februari daaraanvolgende aan den kerkeraad alhier, dat zij bij den heer Ambassadeur, W. Temple, een bezoek hadden afgelegd, en dat deze, op hun verzoek, het testament goedgunstiglijk had overgegeven, waarvan eene autentieke copie was verstrekt aan de gedeputeerden van IJzendijke, het origineel naar Neuzen overbrengende. De zakelijke inhoud van liet testament, gepasseerd te Middelburg den 30 Augustus 1671 voor den Notaris Philip Gouroels en getuigen, luidde als volgt: »De heilige-geest-armen van IJzendijke en Neuzen worden tot universeele erfgenamen gesteld van mijne na te laten goederen, welke zijn: eene hofstede van 94 gemeten in het land van Ter Neuzen; 36 gemeten in den Craayert; 30 gemeten in den Noordhoek, en nog een bosch van 16 gemeten, gelegen in den Honart; onder conditie, dat deze universeele erfgenamen nooit zullen verkoopen of aliëneeren de voorschreven hofstede van 94 gemeten, noch het bosch van 16 gemeten, of anders, dat deze voorschreven goederen zullen vervallen aan den heiligen-geest-armen van Goes. Ik obligeer ook mijne erfgenamen, dat zij mijns vaders graf in de kerk van IJzendijke nooit zullen veraliëneeren, d. i. daarin niemand anders zullen begraven dan mijn dood lichaam, bijaldien ik hier te lande kwame te overlijden; ook obligeer ik hun, dat zij eene zerk zullen leggen op mijns vaders graf, waarin mijn wapen zal uitgehouwen worden, — alles op deze conditie, dat anders al mijn goed zal vervallen aan den armen van Goes; legateer wijders aan Dominus Hill, Engelsch Predikant te Middelburg, al mijne boeken, juweelen en zilverwerk, onder hem berustende, mitsgaders 100 rijksdaalders aan geld. hem obligeerende, aan mijne universeele erfgenamen ter hand te stellen al de instrumenten van mijne landerijen, quitantiën en documenten; legateer verder aan Monsr. Petrus Joseph Beronicius thans wonende te Middelburg, de som van 500 caroli-guldens; legateer ook aan dhr. advokaat Lefer de som van 500 caroli-guldens."
De kerkeraad besloot den 17 Februari 1675, dat publiek zou worden verkocht to Neuzen, ook ten overstaan van die van IJzendijke, eenige losse goederen, meubelen en kleederen, nagelaten door den heer Temple, alsmede eene party van 83 a 84 zoo esschenals olmenboomen, staande op de hofstede van Schepen Willem Bareman, en wel op 13 Maart e. k., ten einde uit de opbrengst het legaat van 500 gulden aan den advokaat Lefer te voldoen.
In Consistorie werd den 29 Juni 1675 besloten, tot aflegging van zekere kapitalen, liet land van dhr. Temple, groot 36 gemeten, gelegen in den Craayert in 't land van ter Goes, op den 9 Juli e. k., met toestemming van die van TJzendijke, publiek te verkoopen. Op den gestelden dag is dit land te Goes verkocht aan ds. Nicolaas Leydecker, Pred. te Goes, om contant geld, te betalen primo November e. k.
In Consistorie werd den 28 October 1675 gerapporteerd, dat de gelden van ds. N. Leydecker, Pred. te Goes, voor het verkochte land ontvangen zijn, met uitzondering van 100 pond vlaamsch, Z.Ew. op intrest gelaten voor één jaar a 5 procent.
Met die gereede penningen zijn afgelegd 3 obligatiën, allen loo pende ten laste van dhr. Temple, n.l. eene van 700 pond vlaamsch aan dhr. N. Ruysch, Medic. doctor; eene van 100 pond vl. aan dhr. Marinus Ossewaarde, en eene van 166 pond vl. 13 schell. en 4 grooten aan den Griffier Lieven Witinck.
In Consistorie werd den 5 April 1676 gerapporteerd, dat de Staten van Zeeland hebben toegestaan, op het request van IJzendijke en Neuzen, om het bosch van dhr. Temple te mogen roeien, onder conditie van het weder te zijner tijd te zullen beplanten. N.B. De boomen uit dit bosch zijn den 10 Juni 1676 bij publieke veiling verkocht.
In Consistorie van den 6 Mei 1678 werd de pacht van de hofstede van dhr. Temple overgedragen van Willem Bareman op Paulus de Beer, voor 7 jaren, ingaande Maart 1678, en dat alleen voor de zomervruchten, de weien en de braaklanden, voor eene som van 120 pond vlaamsch of 720 gld. Wegens achterlijkheid in de betaling van de pacht door Paulus de Beer, werden in arrest genomen al zijne beestialen, bouwgereedschappen en vruchten te velde, welke den 12 Juli 1688, door den vendumeester Jan de Jonghe publiek verkocht zijn; terwijl ten zelfden dage de hofstede verpacht werd aan Bouwen Jansen, voor 7 jaar, ingaande Nov. 1688, voor de som van 101 pond vl. of 606 gld., de lasten voor de verpachters blijvende.
In Consistorie werd den 20 Febr. 1695 besloten, de oude boomen van den noten-boomgaard op de hofstede van dhr. Temple uit te roeien en te verkoopen, en alsdan een nieuwen noten boomgaard aldaar te planten.
Die van IJzendijke hebben hunne helft van deze hofstede den 10 Maart 1773 verkocht aan Petrus Dieleman, voor 51 gld. het gemet; waarna het schijnt, dat in 1774 ook die van Ter Neuzen hunne wederhelft verkocht hebben, nl. voor zooveel dit bezwaard was met een fideï-commis, ten regarde van Goes, — met de op brengst waarvan Goes is afbetaald, zoodat toen nog overbleven de 12 gem. 191 roeden wei- en bouwgrond en ein len dijks, als vrye en allodiale goederen, de Diaconie van Ter Neuzen alléén toebehoorende.
Bijlage 2
Bijzonderkeden, aangaande de schoolmeesters te Ter Neuzen, tevens voorzangers en kosters, tijdens die betrekkingen van de kerk uitgingen.
1. Anthonie van der Schaap, alhier overleden.
2. Charles Braems, benoemd met ingang van 1 Januari 1634, werd een- en andermaal gecensureerd wegens »het menigherleyende ontydelyck frequenteeren van herberghen op den dach des Heeren, ende andere dagen tot de Godsdienst bestemt; wegens dronkenschap ende negligentie ende onachtsaamheyt in 't waarnemen van syn schole.»
3. Cornelis de Vrier werd benoemd, bij approbatie van de Classis van Walcheren van 6 Juni 1640, doch die reeds den 1 Mei 1642 zijn ontslag verzocht.
4. Michiel van Moerkerke, als schoolmeester en voorzanger te Wemeldinge fungeerende, werd 9 April 1642 als zoodanig hier benoemd. Ter oorzake van zijne schelmstukken werd hij den 9 Januari 1647 door den Magistraat alhier uitgebannen.
5. Wouter van Hooghstraten, als burger te Middelburg, den 19 April 1647 tot schoolmeester en voorzanger alhier benoemd, trad 1 Mei als zoodanig in functie. In Consistorie 24 Nov. 1657 werd hem voorgehouden: «1e. dat hij meer sal blijven in schole, ende soo dickmael daar niet uytgaen; 2e. soo ras niet voor te gaen de kinderen in het lesen ofte spellen, maar selfs laten doen en als se missen eerst haar beter te seggen; 3e. de kinderen te vermanen datse voor den meester ende anderen op straete reverentie doen: 4e. datse in kercke stil sitten; 5e. datse in schole oock d eene d ander leeren.» In consistorie 1 April 1667 werd besloten: «alsoo de jonghe jeugt alhier seer woest, insolent, wilt ende ongebonden is, by gebrek van goede opvoedinghe ende een bequaem schoolmeester, dat men in de naaste visitatie der ledematen 'd ouders wegens haere kinderen sal aenspreecken ende vermanen, datse doch acht op haer geven willen, ende opvoeden in de leeringhe ende in de vermaninghe des Heeren.» In consistorie 23 Febr. 1669 werd besloten: «alsoo de schole deser stede in groot verval gecomen is door gebreck van order ende goede institutie, dat men deselve in 't toecomende beyde tot opweckinge van de gaven van den schoolmeester ende van de jonghe jeugt, 's maendelijcks eens door den Predikant ende een ouderiinch sal visiteeren, op poene van 4 stuivers." In consistorie den 30 Maart 1674 kerkelijke attestatie ingebracht sijnde uit Dordrecht door Lijntje Cornelis, »nieuwe huysvrouwe van mr. Wouter v. Hooghstraten», werd besloten: «vermits doorgaans van deburgerie ten hoochsten geclaecht wordt over den schoolmeester weeghens syn slordig ende onordentlick schoolhouden, dat op syne schole niet en past, gheen order in deselve houdt, d'een ten achte, d'ander ten negene en een derde ten tien uyren schole komt, gedurigh daar nyt ende inloopt; dat hare kinderen ter weerelt niet en avanceeren, nogh in 't spellen, lesen, schrijven, nogh in 't leeren der vragen ende der gebeden, ende wat voorts 't schoolampt annex is, waardoor d' ouders verdrietigh wordende, hare kinderen thuys houden, de schole 't eenemael vervalt ende alle onderwysinghe stil staet, — hierover den schoolmeester met syne nieuw gehuwde huysvrouwe te ontbieden voor den kerckeraat, en hem aan te dienen: 1e dat hij in't toecomende beter acht sal hebben te nemen op syn schoole; 2e waer te nemen de gesette uyren, 's morghens precies van 8 tot 11 uyren en 's namiddaghs van 1 tot 4 uyren; 3e dat met meerder naerstighheyt in het spellen, lesen, schryven, cyferen, leeren van vraeghen ende van gebeden, ten minste tweemaal ter weeke 's Woensdaghs ende Saterdaghs de kinderen sal hebben te onderwysen; 4e sigh te wachten van te sitten slaepen in de schole; 5e oock van de kin deren ongeschickt ende onfatsoenelyck toe te spreecken, gelastende voorts syne huysvrouwe, dat haren man geduerighlyck een spoorende prickel tot aanwackeringhe van synen schuldigen plicht geliefde te geven." Mr. Wouter van Hooghstraten overleden zijnde, werd den 12 April 1693 alhier begraven.
6. Cornelis Vissers, substituut schoolmeester en voorzanger in de Fijnaart, alhier 1 Mei 1693 benoemd, stond hier tot 1714, in Juni van dat jaar overleden zijnde.
7. Pieter Ridderhuis, van Breskens naar hier verroepen 9 Sept. 1714, overleed te dezer plaats 5 Dec. 1736, 52 jaar oud zijnde.
8. Izaiik Crijnse, van Aardenburg, alhier 24 Febr. 1737 benoemd, vertrok als zoodanig in 1747 naar Axel.
9. Leopold Hollo, stond hier zeer kort en vertrok naar Oostburg.
10. Simon Wiskerke, geb. te Heinkenszand, eerst schoolm. en voorz. te Oudelande, werd van daar 9 Juni 1750 alhier benoemd. Wegens ouderdom eervol ontslagen in 1802, overleed hij 10 Januari 1804 te dezer plaats, oud 77 jaren.
11. Adriaan Quintus, die hier in betrekking was van 1802—1843, beleelde den tijd, dat het onderwijs aan Staatstoezicht werd onderworpen, zoodat aanvankelijk en bij toeneming tot dus verre zulks groote verbeteringen ondervond, en ook de persoon des onder wijzers beter gewaardeerd werd. Op zijn verzoek, in Mei 1843 eervol ontslagen zijnde, overleed hij te dezer plaats den 14 Mei 1849, oud 69 jaar, als zijnde den 31 Maart 1780 te Noordgouwe geboren.
12. Cornelis van Luijk, den 14 October 1819 te Zierikzee geboren, trad den 1 Augustus 1843 als hoofdonderwijzer aan de openbare school alhier in functie. Tijdpns zijn dienst, werd de nieuwe schoolwet van 1857 ingevoerd, waardoor het schoolwezen eene groote reorganisatie ondervond. Op den leeftijd van 64 jaren, is hij hier den 2 December 1883 overleden. Na hem is het getal der openbare scholen tot 3 geklommen, en is de vroegere bijschool te Sluiskil mede tot eene openbare school verheven.
Bijlage 3
Aanvulling van de geschiedenis der kerkelijke gemeente van Ter Neuzen over 1894 — 1910 door A. Timmerman, predikant te Ter Neuzen. (7)
Daar de uitgever de nog beschikbare exemplaren van het boekje "De Hervormde gemeente en hare leeraren" voor een verminderden prijs wil opruimen, zoo wil ik met liefde aan zijn vriendelijk verzoek voldoen, om dit werkje van wijlen den heer Van der Baan bij te werken. Als wij het tijdperk 1894 — 1910 overzien, dan kunnen wij met blijdschap en dankbaarheid jegens God vermelden, dat het kerkgebouw aanmerkelijk verbeterd, en de schuld, waarmee de kerk bezwaard was, aanmerkelijk verminderd is. Den 2 Juni 1895 werd een nieuw zilveren doopbekken en den 21 Juli 1895 werden 4 zilveren bekers, 1 zilveren schaal en 2 zilveren borden bij de viering van het H. Avondmaal in gebruik genomen.
De gelden hiervoor, ten bedrage van ƒ 467 zijn door vrijwillige bijdragen der gemeenteleden bijeengebracht. In Februari 1906 werd dit nog aangevuld door 2 zilveren avondmaalsborden en een zilveren doopkannetje, welke gelden ten bedrage van ƒ 130 eveneens door vrijwillige bijdragen der gemeenteleden zijn bijeengebracht.
Den 9 December 1890 ontving Ds. A. Timmerman een beroep naar de gemeente Ovezande en Driewegen, voor welk beroep hij den 22 December 1896 bedankte.
Den 30 November 1897 ontving Ds A. Timmerman een beroep naar de gemeente Kortgene en den 7 December 1897 naar de gemeente Oost- en West-Souburg, voor welke beroepen hij den 1.7 December 1897 eveneens met volle vrijmoedigheid kon bedanken, bij welke gelegenheid hem door kerkvoogden, notabelen en kerkeraadsleden eene prachtige marmeren waschtafel met toebehooren werd aangeboden.
Eveneens werd hem met belangstellende liefde den 6 Juli 1903, bij gelegenheid van zijn 59sten verjaardag door Kerkvoogden, Notabelen en Kerkeraadsleden een mahoniehouten schrijfbureau aangeboden.
Sinds 1 November 1901 is alhier als godsdienstonderwijzer werkzaam de heer H. J. van den Ouden. Den 14 April 1905 werd het echtpaar Jan de Lange en Laurina Suzanna Kampman, als vader en moeder geïnstalleerd in het Diaconiehuis, waarin thans 25 ouden van dagen en 2 weezen liefderijk worden verzorgd.
Daar het dak der Kerk in zulk een treurigen toestand verkeerde, dat het noodzakelijk vernieuwd moest worden; zoo werd den 25 Augustus 1908 door kerkvoogden aanbesteed de versterking van het dak der Kerk en het aanbrengen van een Plafond in de Kerk. Dit werk werd gegund aan de laagste inschrijvers, den heeren W. P. Nieuwelink en P. L. Bogaard voor de som van ƒ 5096. Met 't bijwerk en andere onkosten bedroegen de kosten van deze noodzakelijke verbetering der kerk ƒ 5831,60 1/2.
Hiervoor waren ontvangen de volgende buitengewone bijdragen:
1. Subsidie der Synode uit het fonds voor N. K. en S. ƒ 2100.
2. Subsidie uit het gewestelijk fonds voor N. K. en S. ƒ 300.
3. Vrijwillige bijdragen der gemeenteleden ƒ 1063.
4. Opbrengst der Plafondcollecte ƒ 1065.
5. Giften van buiten de gemeente ƒ 400.
Totaal der buitengewone ontvangsten ƒ 4928.
Den 20 December 1908 werd het herstelde bedehuis in gebruik genomei:, bij welke gelegenheid Ds. A. Timmerman een dank- en gedachtenisure hield naar aanleiding van Joh. 10 : 22. Daar aan veler aanvraag om goede vrouwenzitplaatsen te huren niet voldaan kon worden, zoo werd door Kerkvoogden en Notabelen besloten om het inwendige der kerk zoodanig te veranderen, dat er meer vrouwenzitplaatsen verhuurd konden worden. Den 17 Maart 1910 werd die verandering, bestaande in het verplaatsen en vermeerderen der zitplaatsen en de verplaatsing van den preekstoel en van het orgel, en het doen oploopen der achterste banken, aanbesteed en gegund aan den minsten inschrijver, den heerG.J. Balkenstein voor f 1272. Met 't bijwerk en de andere onkosten, bedroeg de uitvoering van dit werk ƒ 1477. Dat ook deze verandering eene zeer goede verbetering was, bleek hieruit, dat reeds in de eerste week na de herstelling, haast alle nieuw bijgekomene zitplaatsen verhuurd werden.
Den 7 Mei 1910 werd het schilderen van het inwendige der kerk door kerkvoogden aanbesteed en aan den minsten inschrijver, den heer J. J. Verjaal gegund voor ƒ 739, waarbii later nog ƒ60 kwam voor het schilderen der vloeren.
Een woord van of is ten volle verdiend door den architect L. de Bruijne voor zijn practisch ontwerp, en door de genoemde aannemers van de verandering en het schilderwerk in 1908 en 1910 gedaan, voor de degelijke en nette uitvoering.
Voor de verandering en het schilderen der kerk werden de volgende buitengewone bijdragen ontvangen:
1. Uit het Gewestelijk Fonds ƒ 100.
2. Vrijwillige bijdragen der gemeenteleden ƒ 781,75
Bovendien werd door den heer J. L. Jurrij een looper voor de trappen van den predikstoel ten geschenke gegeven, en door de liefdevolle toewijding van een tweetal zusters onzer gemeente werd gezorgd voor loopers in de gangpaden.
Den 16 October 1910 werd het bedehuis, dat nu in alle opzichten doelmatig en een sieraad der gemeente is, in gebruik genomen met een leerrede naar aanleiding van Psalm 84 vers 2 door Ds. A. Timmerman.
Den 20 October 1910 werd door de Christelijke Zangvereeniging »Hosanna« te Terneuzen, directeur de beer C. A. van Fraayenhoven, met welwillende medewerking van de soliste Mej Hugenholtz en van den muziekonderwijzer den heer C. W. Bouwmans, eene uitvoering gegeven in de Hervormde Kerk, geheel ten bate der kerk tot delging van het tekort der restauratie. Ook de schuld der kerkelijke gemeente is door schenking, conversie en aflossing veel verminderd.
In 1901 gaf de heer P. A. van de Velde een obligatie groot ƒ 500 ten geschenke aan de kerk.
In 1906 werd en door de kerk en door de Diakoniearmen een legaat van ƒ 500 ontvangen gelegateerd door den heer Jacobus Lamaitre, een man, uitmuntende door eenvoud en eprechtheid, die meer dan 20 jaren de gemeente met trouw als ouderling had gediend.
In 1891 bedroeg benevens een nadeelig slot van ƒ 1584.86 1/2 de schuldenlast der kerk ƒ 47.200, waarvan ƒ 1643 an intrest moest betaald worden.
In 1894 was die schuld verminderd tor ƒ 45.600 en thans is, volgens de begroting over ƒ 1911, die schuld gedaald tot ƒ 31.750, en de intrest verminderd tot ƒ 1119. (8)
We geven hier slechts een overzicht van den uitwendigen toestand der gemeente, want de geestelijke zegeningen laten zich niet onder cijvers brengen.
Diep zijn wij er van doordrongen dat de behartiging der stoffelijke belangen dienstbaar gemaakt moeten worden om den geestelijken bloei der gemeente de bevorderen.
Mode dan onder Gods onmisbaren zegen de prediking van het Evangelie der H. Schrijft, het middel zijn, dat onze gemeente opwasse in het allerheiligst gelkoof, en dat door Gods genade vele zondaren worden toegebracht tot de gemeente die zalig woorden.
De kerk is slechts het steigerwerk, dat onmisbar is om den geestelijken Tempel van het Godsrijk te voltooien.
De kerk, die hier in strijd verkeert,
De kerk, die boven triomfeert,
Is d'ééne kerk des Heeren.
(1) J. van der Baan, in Cadsandria 1856; A. Walraven, in Cadsandria 1857; Sloet tot Oldhuis in Tijdschrift voor Staathuishoudkunde en vooral G. Frederiks in Tijdschrift voor Ned. taal & letterkunde 1886. Zie ook: Nagtglas, Levensberichten van beroemde Zeeuwen, afl. 2. blz. 404-407.
(2) Uitvoerig beschreven in de Alg. Konst- en Letterbode, no. 37 van 12 Sept. 1857.
(3) Zie de bijdrage tot de geschiedenis der aardpeer, door den Landbouwkundigen heer O.P. Hondius te Culemborg (een afstammeling van de vermaarde Hondussen), ten jare 1858 in den Vriend van den Landman geplaatst.
(4) Triniteit is omstreeks den jare 1300 als eilandje opgewassen in den stroom de Blije, welke van Axel in noordelijke richting liep, om zich in de Honte bij Ter Neuzen te ontlasten. Niet ver van den uitloop van dezen stroom, begon hij zich in twee armen te verdelen, en tusschen deze twee armen was de grond van Triniteit opgekomen, en, als eene „schorre van Ter Neuzen bij Axel", ingedijkt door Maria van Artois, Gravin van Namen, sedert 1330 weduwe van Graaf Jan I van Namen. Op haar verzoek van 19 September 1336 aan Johannes van Diest, aartsbisschop van Utrecht, om aldaar eene parochie-kerk te mogen stichten, werd gunstig beschikt, en op St. Agnesdag (21 Januari) 1340 werd die kerk met het kerkhof namens den aartsbisschop van Utrecht, plechtig ingewijd. Nog in 1559, bij de nieuwe verdeeliug der Bisdommen, kwam Triniteit als eene afzonderlijke parochie voor, misschien wel vereenigd met Othene, en werd toen aan het Bisdom van Gent toegevoegd. In do Hervormings-beroeringen echter te niet gegaan, is van haar bestaan geen spoor achtergebleven, dan alleen het kerkhof, ofschoon haar naam nog voortleeft in het gehucht, bij de volksuitspraak „Drieëntijd geheetcn, aan den rijweg van Axel naar Ter Neuzen, ruim een kwartier uur gaans van laatstgemelde plaats gelegen. Zie Bijdragen voor Zeewvsch-Vlaanderen, D. II, blz. 75—81, en 87—96.
(5) Joseph Hill was als Proponent, den 19 Juni 1G67 beroepen tot Pred. bij de Engelsrhe Hervormde gemeente te Middelburg, waar bij den 7 Augnstus van dat jaar bevestigd werd, vertrekkende van daar in Augustus 1672, als verroepen tot Pred. te Londen.
(6) Sir William Temple, Engelsch Staatsman, in 1628 te Londen geboren, sloot met Joban de Witt en den Afgezant van Zweden, den 23 Januari 1668 te 's-Gravenhage de vermaarde „Triplo Alliantie" ,en overleed den 27 Jannari 1699.
(7) Wat de buurt Sluiskil (gemeente Ter Neuzen) betreft, zie men de inwijdingsrede van het Hervormd Evangelisatie gebouw te Sluiskil, naar aanleiding van Ps 27:4 „De begeerten naar het huis des Heeren" door A. Timmerman. Verkrijgbaar a ƒ 0,15 bij den uitgever M. de Jonge te Ter Neuzen.
(8) Moge de schuld onzer Kerkelijke gemeente spoedig zoodanig verminderen, dat er aan gedacht kan worden om voor deze uitgestrekte en groote gemeente van circa 6000 zielen eene 2e predikantsplaats de formeeren!